Joseph Wintzen.
Geboren: 24 September 1874
Overleden: 28 Februari 1949
Echtgenote: Jantine Wintzen-Potze
Broers, zusters: Onbekend
Nationaliteit: Duitse’. ‘Nederlander vanaf 1939
Geloofsrichting: Zevende-dags adventist
Beroep: Colportageleider, predikant, evangelist, kerkleider en redacteur
Bekend als: Pionier Adventkerk in Nederland en Duitsland
Joseph Wintzen was één van de belangrijkste grondleggers van het zevende-dags adventisme in Nederland. Niet onomstreden heeft, hij meer dan dertig jaar lang mede het gezicht bepaald van de Adventkerk in opbouw. In beide wereldoorlogen (1914-1918 en 1940-1945) heeft hij in de kerk een sleutelrol vervuld.
Levensloop in context
Jeugd in Duitsland
Met de voortschrijding van de Industriële Revolutie ontstaat er een nieuwe “middenklasse”. Tot die middengroep behoren veel semi-geletterden, ook wel autodidacten genoemd. Zij lezen ook theologie en er ontstaat bij hen dezelfde afstand tot de traditionele kerk(en), die in een eerder stadium zichtbaar werd bij de elite. Hun geloofsbeleving verandert en zij staan open voor een andere uitleg van de Bijbel. Er ontstaan nieuwe bewegingen, geleid door een nieuw type voorganger. De groepen zijn wervend van aard en zijn veelal interkerkelijk.
Bij de viering van 300 jaar Augsburgse Belijdenis in 1830, houdt de beroemde predikant en hoogleraar, Friedrich Schleiermacher een aantal preken. Daarin schetst hij een kerk met vloeiende grenzen. Hij vertolkt daarmee de gevoelens van een brede elite. Er is meer ruimte voor “anders gelovigen”en daarmee aan alternatieve kerkelijke identiteit en zending. Er ontstaat een zekere mate van onderlinge competitie en er wordt aan ‘gemeentestichting’ gedaan. Zo ontstaan wederzijds exclusieve eilanden van gelovigen. Daaruit groeien verschillende kerkgenootschappen die met het jaar 1900 in zicht zich manifesteren en erkenning zoeken.
In de heuvels rond Wuppertal (Duitsland) bestaan rond 1850 een aantal piëtistische groepen. Ze bestaan merendeels uit kleine zelfstandigen (wevers). Een van deze groepen heet: ‘Gedoopte Christengemeente’. J.H. Lindermann is de leider. Hij raakt overtuigd van het feit dat de ware sabbat op zaterdag moet worden gevierd. Hij sticht twee nieuwe gemeenten. Een in Vohwinkel, een ander in Mönchen-Gladbach (twintig kilometer verder). Het ledental bedraagt ongeveer 50.
De ouders van Joseph Wintzen zijn aanvankelijk lid van de ‘Gedoopte Christengemeente’. Rond 1875 komen zij in aanraking met Zevende-dags Adventisten. Op 8 januari 1876 laten zij zich samen met anderen dopen en maken zo deel uit van de eerste adventgemeente in Duitsland.
De heer G. Velthuysen, leider van de Zzevende-dags Baptisten in Nederland wordt hierover geïnformeerd. Hij probeert de nieuw gedoopten, over te halen om baptist te worden. Ludwig R. Conradi, leider van het Kerkgenootschap van de Zevende-dags Adventisten in Europa, weet dit te verhinderen. Hij is een graag geziene gast bij de familie Wintzen. Hij neemt Joseph onder zijn hoede als deze besluit predikant te worden.
Joseph viert als kind samen met zijn ouders de sabbat op zaterdag. Later voert hij levendige discussies met de baptisten. Onderwerpen als de wedergeboorte, Ellen White als adventistische visionaire, de spijswetten uit Leviticus 11, het vegetarisme en de voorwaardelijke onsterfelijkheid, komen uitgebreid aan de orde. Als hij achttien is laat ook hij zich als adventist dopen. Hij wil predikant of zendeling worden. Twee jaar later (1894) woont hij een tiendaagse conferentie te Hamburg bij. Daar ontmoet hij ondermeer Reinhold Klingbeil, pionier in Nederland. Uriah Smith uit de Verenigde Staten is aanwezig als eregast. Hij is een autoriteit op het gebied van de nieuwe profetische uitleg. Lijvige boeken verschijnen van zijn hand. Joseph is zeer onder de indruk. Hij wil meteen de nieuwe zendingsschool te Hamburg bezoeken, maar moet twee jaar wachten. Hij vraagt toestemming om alvast aan zelfstudie te mogen doen. Conradi gaat akkoord. Begin 1896 wordt hij toegelaten. Vanaf september werkt hij als colporteur. De opleiding duurt eigenlijk twee jaar. Joseph bezoekt de school in totaal acht maanden.
Joseph is als autodidact een typische vertegenwoordiger van de nieuwe middenklasse.Zijn grootouders en ouders werkten zich als wevers op tot kleine zelfstandigen. Ook Joseph trekt zijn eigen spoor. Hij verkiest zelfstudie boven klassikaal onderwijs.
Pionier in Nederland
Op 3 januari 1897 wordt hij uitgezonden naar Nederland. Een jaar later (1898) meldt hij zich aan als zendeling. Dat lukt niet en hij blijft in Nederland. Hij werkt vier jaar als colportageleider. In 1903 trouwt hij met Jantine Potze uit Winschoten. Haar moeder is een van de eerste zevende-dags adventisten in Nederland. Aanvankelijk Vrij Evangelisch, laat zij zich bij de Zevende-dags Baptisten dopen. Uiteindelijk kiest zij voor de Adventkerk. Lezingen gehouden door Conradi en Haskell te Winschoten in 1888/1889 wekken haar belangstelling. Bijbelstudie aan huis, samen met Conradi, geeft de doorslag.
Nog twee andere namen zijn ons overgeleverd uit de begintijd: Matthëus J. van der Schuur en Jan Grul. Ook zij komen uit de omgeving van Winschoten. In 1882 verlaten zij de Hervormde Kerk en laten zich dopen als zevende-dags baptist. Ook zij kiezen uiteindelijk voor de Adventkerk. Zij vergaderen met hun gezinnen in een kerkje vlakbij het dorp ’t Zand. Daar vindt in 1887 de eerste samenkomst plaats van de Adventkerk in Nederland. Deze gebeurtenis is in 1987 feestelijk herdacht.
Matthëus behoort als leraar tot de plaatselijke middenstand. Hij wordt al spoedig (1887) ingezet als vertaler in het centrale zendingshuis van de Adventkerk te Bazel (Zwitserland). Vandaar uit heeft het werk in Centraal Europa zich ontwikkeld. Jan werkt als colporteur in de provincie Groningen. In 1889 verhuist hij naar Hamburg. De belangrijkste publicaties van de Adventkerk zijn al eerder in de Verenigde Staten in het Nederlands en Duits vertaald en gedrukt. Zijn naam wordt genoemd als afgevaardigde op de eerste conferentie van de Adventkerk in Duitsland. Als mevrouw Potze adventist wordt, zijn Matthëus en Jan vermoedelijk al uit Nederland vertrokken en opgenomen in de internationale adventbeweging. In ieder geval komen de eerste adventisten uit de provincie Groningen. Vermoedelijk door contacten over de grens.
Overal in Europa ontstaan in die tijd adventgemeenten. Duitsland blijft tot de Eerste Wereldoorlog een leidende positie innemen. Het is Conradi die zich ontpopt als leider van alle Duitstalige gebieden in Centraal Europa. Onder zijn leiding groeit de kerk uit tot een volwaardig instituut.
Joseph Wintzen is in 1897 de eerste Duitser die als aangestelde in Nederland komt werken. Zoals hierboven vermeldt is het zijn taak het colportagewerk op de rails te zetten. Maar zijn aanstelling is ook een poging het Nederlandse veld binnen de Duitse invloedssfeer te verankeren. Zijn invloed is in de beginjaren gering en komt pas vanaf 1922 op volle sterkte.
Colportage is in die tijd een bekend verschijnsel. Afgelegen gebieden worden bewerkt door colporteurs. Volgens Conradi een effectieve evangelisatiemethode. Eerst wordt een stad of een streek als het ware voorbereid door colporteurs. Daarna komt de evangelist om te ‘oogsten’. Het eerste instituut opgericht in Duitsland is dan ook een school voor colporteurs.
In januari 1902 wordt de ‘Nederlandse Vereniging van de Zevende-dags Adventisten’ opgericht. Enkele jaren later wordt Vlaanderen daaraan toegevoegd. Joseph is inmiddels hulppredikant. Als colportageleider maakt hij echter geen deel uit van het veldbestuur. De Nederlandse inbreng in het bestuur is in de eerste jaren groot.
Later in 1902 jaar vindt een afscheiding plaats. Het aantal gedoopte leden loopt terug van 240 naar 47. Bijna het voltallige veldbestuur gaat met de afscheiding mee. Aanvankelijk wordt Joseph niet op de hoogte gesteld. Pas later probeert men hem tot meegaan over te halen. Hij reageert door terug te gaan naar Duitsland en trekt in bij zijn ouders in Mönchen-Gladbach. Na acht maanden bedenktijd keert hij zich tegen de afscheidingsbeweging. Conradi noemt als oorzaken van de afscheiding: ‘(1) de adventistische heiligdomsleer; (2) de persoon en geschriften van Ellen White; (3) nationalistische gevoelens tegenover buitenlanders’.
(Voor een verdere uiteenzetting over de afscheiding, zie ook in deze rubriek de biografie van Reinhold Gustav Klingbeil.)
Klingbeil, pionier en verantwoordelijk leider in Nederland, ‘wankelt’. Hij treedt een jaar lang terug. Hanz Schuberth, kerkleider in Duitsland, neemt zijn taak over. Joseph Wintzen keert terug naar Nederland en wordt door Schuberth actief bij het evangelisatiewerk betrokken. Dit gebeurt in de veenkolonies van Drenthe en Groningen. Het huren van ruimte voor openbare lezingen is een probleem. Plaatselijke kerkelijke instanties liggen vaak dwars. Een verplaatsbare vergadertent brengt daarbij uitkomst. Joseph maakt gebruik van een houten exemplaar. Maar de resultaten blijven achter bij de verwachtingen (weinig dopelingen).
De houten ‘tent’ is overigens een unicum, maar blijkt arbeidsintensief. Er komen timmerlieden aan te pas om op te bouwen en af te breken. Vervolgens moet het hout met paard en wagen worden vervoerd. Gemeentelijke toestemming voor een standplaats is vaak moeilijk te verkrijgen. Plaatselijke autoriteiten zien niet direct verschil tussen ‘permanent’ en ‘mobiel’. Ook opslagruimte is een probleem.
Begin twintigste eeuw komt de ‘linnen’ tent steeds meer in gebruik. De eerste grote linnen tent met 400 zitplaatsen komt uit de Verenigde Staten. Een geschenk dat meteen door Klingbeil in 1907 te Brussel wordt ingezet. Een paar jaar later worden twee kleinere tenten aangeschaft. Vanaf 1909 komt tentevangelisatie ook naar Nederland.
Uiteindelijk wordt Joseph in 1907 ingezegend tot predikant. Hij is nu ook lid van het veldbestuur Hij werkt in Amsterdam en omgeving. Eind 1910 vertrekt hij voor een periode van elf jaar naar Duitsland. Daar vervult hij verschillende kerkelijke functies. De Fries Pieter Schilstra neemt zijn plaats in als lid van het veldbestuur.
Eerste Wereldoorlog
In 1905 ontstaat het gecombineerde Nederland-Vlaamse Zendingsveld. Klingbeil, die vanaf 1903 al in Vlaanderen werkt, wordt voorzitter. De bestuurlijke combinatie is geen lang leven beschoren. Al in 1910 wordt het Belgische Veld zelfstandig. Opnieuw met Klingbeil als voorzitter. De Groninger Joseph Wibbens neemt in Nederland de plaats van Klingbeil in. Wibbens is evenals Klingbeil opgeleid in de Verenigde Staten en beiden zijn Anglo-Amerikaans georiënteerd. In de periode 1910-1919 staat het werk in Nederland dus onder direct Nederlands leiderschap. Wibbens werkt daarin nauw samen met de Fries Schilstra. De in Duitsland gevestigde Europese Generale Conferentie, met Conradi aan het hoofd, blijft de strategie bepalen. Kosten noch moeite worden gespaard om het werk in België en Nederland blijvend van de grond te tillen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stelt de Duitse leiding zich loyaal op tegenover de Duitse overheid. Het vaderland moet beschermd worden. Lastige vragen zijn nu niet aan de orde. Het onder de wapenen gaan in oorlogstijd wordt beschouwd als burgerplicht (Rom. 13:4). Wintzen wordt door de leiding opgedragen dit standpunt theologisch te onderbouwen. Hij publiceert in december 1915 (namens de Adventkerk in Duitsland) de brochure ‘De Christen en de Oorlog’.
De brochure stuit op verzet in bepaalde adventistische kringen. Daar beschouwt men de (Eerste) (Wereld)oorlog als ‘Armageddon’, de laatste alomvattende strijd die de wederkomst van Christus inluidt. Er ontstaan aparte reformatiebewegingen. Ook in Nederland heeft dat gevolgen en verlaten personen en groepen de kerk. Pieken zijn aan te wijzen in 1915, 1922 en 1932. Niet alleen zij die de kerk verlaten hebben moeite met de Duitse opstelling, ook Wibbens en Schilstra zijn het met de Duitse leiding oneens. Zij neigen naar het standpunt van de ‘gewetensbezwaarde dienstweigeraar’. Maar Wintzen houdt voet bij stuk. Het militaire vraagstuk brengt nog jarenlang de gemoederen in beroering.
Wanneer Wintzen in december 1921 bij het veldbestuur van de Adventkerk in Nederland naar een ‘tijdelijke aanstelling als predikant’ solliciteert wordt hij door het bestuur onder leiding van Klingbeil afgewezen.
Zending in Nederlands Indië
Duitsland heeft de oorlog verloren en lijdt aan prestigeverlies. Duitse koloniën in Afrika worden verdeeld onder Engelsen en Fransen. Duitse zendelingen worden gevangen gezet en uitgewezen. Amerikaanse zendelingen nemen hun plaats in. Het Verdrag van Versailles verklaart Duitsland ongeschikt als koloniale macht. Dit veroorzaakt in Duitsland een collectief trauma. Men spreekt over de ‘Leugen van Versailles’. Ook binnen Duitse adventkringen spelen deze gevoelens.Men wil zich weer ‘in den vreemde’ laten gelden. Er wordt naarstig gezocht naar vervangende zendingsvelden.
Ook Conradi houdt zich daarmee bezig. Zijn oog valt op Nederlands-Indië. Een nieuwe zendingsgeest ontwaakt onder Duitse adventisten. In 1921 worden de eerste vier Duitse zendelingen uitgezonden. Het Nederlandse veld wordt daarbij gebruikt als uitvalsbasis. Duitse aspirant-zendelingen doen eerst een praktijkjaar in Nederland om daarna te vertrekken. Later worden naast Duitse zendelingen ook Nederlanders uitgezonden zoals Hendrik Eelsing (1925), Klaas Tilstra (1928), Hendrik Twijnstra en Louis Wortman (1929). Zij werken onder Duits bestuur. In 1929 wordt Nederlands Indië officieel toegewezen aan het Duitse Veld. Het hoofdkantoor in Singapore wordt verplaatst naar Bandoeng. Omdat de de zending in Nederlands Indië door Duitsers wordt beheerst wordt ook in Nederland de Duitse invloed weer sterker. Het leidt in 1932 zelfs tot direct bestuur vanuit Duitsland.
Over de Duitse invloed op de zending zegt Klingbeil in 1921: ‘Moeten in Nederlandse koloniën vreemdelingen het werk beginnen en voortzetten’?
Nederlandse Adventkerk na de Eerste Wereldoorlog
Het Nederlandse veld vertoont in periode 1918-21 onder Wibbens, Schilstra en Klingbeil een nieuw elan. Dit uit zich ondermeer in een grotere hang naar zelfstandigheid. Er wordt gespeculeerd over een mogelijke aansluiting bij de Adventkerk in Engeland. Kerkbouw staat hoog op de agenda. Er wordt een bouwfonds opgericht voor een eigen school en sanatorium.
Bij het hoofdbestuur (de Generale Conferentie) in de Verenigde Staten beseft men dat de vooroorlogse situatie niet meer kan worden hersteld. Er wordt daarom serieus nagedacht over het opsplitsen van de Europese veld in vier afdelingen (divisies). Een van de vier beoogde divisies heet ‘Centraal-Europese divisie’ met Duitsland als kerngebied en Berlijn als hoofdzetel.
Conradi begrijpt dat steeds meer landen in Europa moeite hebben met de Duitse bemoeienis.Toch probeert hij zoveel mogelijk landen aan de nieuwe Centraal Europese Divisie te koppelen. Zo ook Nederland en België met hun overzeese gebiedsdelen. In Nederland is Wibbens voorzitter. Hij is westers georiënteerd. Aansluiting bij Engeland ligt bij hem meer voor de hand. In België is Klingbeil nog steeds voorzitter. Ook hij is westers georiënteerd. Zijn band met Duitsland is minder maar nog steeds diepgaand. Conradi denkt dat met Klingbeil aan het roer het Belgische veld misschien bij de Centraal Europese Divisie kan blijven (zoals voor en tijdens de oorlog). Dit blijkt niet haalbaar. De Eerste Wereldoorlog heeft de verhoudingen te ernstig verstoord. Ook binnen de kerk.
De loskoppeling van het Belgische Veld is voor de Centraal Europese Divisie een grote teleurstelling. Er is de afgelopen 15 jaar veel in geïnvesteerd. Wintzen zal er in 1939 verbitterd over schrijven: ‘België werd naar de Zuid-Europese divisie geslagen met gebouwen en alles wat er bij hoorde…’. Aldus een brief geadresseerd aan de penningmeester van de nieuw opgerichte Zuid-Europese divisie.
Sleutelfiguur bij de oppositie in België is de Nederlander Johan Hendrik Weidner. Hij is in die tijd de best opgeleide Nederlandse adventpredikant. Hij spreekt vloeiend Frans, Duits en Engels en geeft les in oude talen. Samen met anderen neemt hij stelling tegen de Duitse ‘overheersing’. Het gevolg is dat het Belgische veld voor de Centraal Europese Divisie verloren gaat en bij de Latijnse Unie (later ‘Zuid-Europese divisie’) wordt ingedeeld. Klingbeil wordt ‘oneervol losgelaten’ en keert terug naar Den Haag. Uiteindelijk worden alleen Nederland en Oostenrijk toegewezen aan de nieuw gevormde Centraal Europese Divisie. Daarbij is het Nederlandse veld vooral van belang als springplank voor de (Duitse) zending in Nederlands Indië. Dit leidt in het Nederlandse veld tot een versterkte Duitse aanwezigheid. Een Duitse periode breekt aan.
Zo blijft de Adventkerk in Nederland ook na de Eerste Wereldoorlog sterk op Duitsland gericht. Zowel economisch als cultureel. De invloed van Duitse adventisten op geloofsbeleving en kerkorganisatie is groot. Voor Nederlandse adventisten is een conferentie zonder Duitse sprekers geen echte conferentie. Nederland beschikt tot 1947 niet over een eigen theologische school. Heils- en kennisbegerige jongeren gaan in de beginjaren naar Hamburg; vanaf 1901 naar Friedensau (bij Magdenburg) en later naar Neanderthal (Rijnland). De organisatorische inrichting van gemeente en bestuur zijn geënt op Duitse en Amerikaanse modellen.
Toenemende verduitsing
Eind januari 1922 komt een grote Duitse delegatie onder leiding van L. Conradi naar Nederland. Klingbeil wordt op een zijspoor gezet. Joseph Wintzen neemt zijn plaats in als voorzitter van het Nederlandse veld. Klingbeil en twee Nederlandse ex-voorzitters (Wibbens en Schilstra) gaan voorgoed voor het werk in Nederland verloren. Zij vertrekken naar België. Dit zet kwaad bloed en sluimerende anti-Duitse gevoelens komen opnieuw bovendrijven (evenals in 1902). Het gevoel bestaat dat Duitse werkers worden voorgetrokken. Ook wat het werk in Nederland betreft.
Wintzen als bekwaam leider en auteur oefent grote invloed uit. Duitse adventisten vestigen zich in Nederland. Voornamelijk in Den Haag, toen het bestuurlijk centrum. De Duitse invloed wordt daardoor versterkt. Ook op theologisch gebied. Vooral de invloed van Luther als de grote verduitser van het Latijnse christendom is daarbij van belang. Begrippen als ‘Buβe’, ‘Anfechtung’, ‘Treue’, ‘Führer’, ‘Ehre’, ‘Leistung’, ‘Gerechtigkeit’, ‘Lohn’, ontvangen in Luthers wereld een extra dimensie. Het is opvallend hoe vaak Luther in Duitse adventbladen geciteerd wordt. De invloed van Luther is dan ook na 1922 niet onopgemerkt aan het Nederlandse Veld voorbij gegaan. Zo streeft Conradi bewust naar een Lutherse basis voor Adventkerk in Centraal Europa.
De Duitse theologe Dorothé Sölle stelt dat de Lutherse traditie God vooral als ‘de Almachtige’ beschouwt. De keerzijde van zo’n godsbeeld is ‘fatalisme’. De uiterste consequentie is ‘dat ook het kwaad opgenomen is in de raad Gods’. Luther zelf spreekt over God, die ‘met zijn linker- en rechterhand werkt’. Zo ook Louise Schottroff, een andere Duitse theologe. Zij schrijft kritisch over het ‘aangemeten kruis dat tot tuchtiging, opvoeding, loutering, reiniging, deemoed, nederigheid en geduld dient’. En over de ‘berustende kracht’ en de ‘kleine aanvaardende mens’.
In die geest schrijft Wintzen in zijn brochure ‘De Christen en de Oorlog’: ‘Wel komt het kwade van God. Beter gezegd, Hij laat het toe en benut het ook steeds weer als middel tot opvoeding en straf’. 1926 is een jaar van overstromingen in heel Europa en dus ook in Nederland. Wintzen schrijft: ‘ Zwaar rust Gods hand op Nederland en een groot deel van Europa. Maar zoveel is zeker: ‘Zonder Gods wil of toelating gebeurt er geen kwaad op aarde’. Vervolgens komt hij tot de conclusie dat deze rampen gestuurd worden tot ‘loutering, reiniging en opvoeding’.
Vooroorlogse adventistische schrijvers bevestigen dit beeld. Elke catastrofe wordt vanuit het ‘godsbestuur’ verklaard. Wintzen in een brochure: ‘de grote Wereldregeerder’ staat tegenover ‘kleine mensen’. Kritiek op het godsbestuur wordt als onverstandig en dwaas afgedaan.
Ook het begrip ‘gehoorzaamheid’ komt steeds weer terug. Het wordt beschreven als ‘de meest verheven vorm van ware godzaligheid’. Veelvuldig wordt het voorbeeld van Isaak aangehaald, die gehoorzaam is aan zijn vader Abraham.
Vertaald naar de kerkelijke organisatie is de stem van het Veldbestuur als de stem van God. Vooral bij verplaatsing van predikanten. Het bestuur wordt op zijn beurt geregeerd door een mededelend rondschrijven van de voorzitter. Tussen voorzitter en predikant heerst een baas/knecht relatie. Dit werkt ook door in de salariëring. De voorzitter en zijn naaste medewerkers krijgen een salaris dat drie keer hoger is dan bij de niet-ingezegende predikant. Bovendien wordt met inzegenen lang gewacht. Sociale voorzieningen zijn nauwelijks aanwezig. Christus wordt veelvuldig de ‘Overste Leidsman’ genoemd. Artikel na artikel spreekt over het ‘Führer-ideaal’ in allerlei combinaties, zoals ‘Führerschaft’, ‘Führertum’, en ‘Führerdienst’.
Het beeld van God als ‘Regeerder’ en ‘Kastijder’ wordt ook betrokken op de ‘Tekenen der Tijden’ en ‘Armageddon’. Ook dat is in de geest van Luther die was immers heilig overtuigd van de ‘Naherwartung’ (nabije komst), ook wel de ‘spoedige wederkomst van Christus’ genoemd. Bovendien zag Luther in het Pausdom steeds meer de ‘antichrist’. Bij het verschijnen van de Turken voor de poorten van Wenen paste hij zijn visie enigszins aan. Hij splitste de antichrist op in twee delen. De Turken beschouwde hij als het ‘lichaam’ en de Paus als de ‘ziel’ van de antichrist. Beiden zijn betrokken bij Armageddon, de eindstrijd tegen het volk van God. Luther zag deze tekenen in zijn tijd volop in vervulling gaan.
Adventistische schrijvers uit de jaren 20 en 30 vinden daarom bij Luther aanknopingspunten. De Turken, maar nu in de gedaante van de ‘zieke man’, blijven vooroorlogse adventistische schrijvers fascineren. Keer op keer wordt naar hen verwezen i.v.m. de naderende eindstrijd.
Steeds weer worden adventisten opgeroepen aandacht te besteden aan de ‘Tekenen der Tijden’ die het einde zullen inluiden. Wintzen verzorgt luxe uitgaven van het evangelisatieblad ‘Teekenen der Tijden’. Ze bevatten actuele thema’s met pakkende titels. De hele kerkgemeenschap, inclusief de predikanten, wordt gemobiliseerd voor de verspreiding en de verkoop. Zo krijgt de colportage een nieuwe impuls. In de periode 1922-1929 verdubbelt het ledental (ongeveer 1000 leden). Maar er haken ook leden af. Dit als gevolg van de toenemende verduitsing.
In 1926 wordt Wintzen gekozen als voorzitter van de West-Duitse unie, een onderafdeling van de Centraal Europese Divisie. Hij verhuist met zijn gezin naar Bonn. Het blijkt niet gemakkelijk een opvolger voor hem te vinden in Nederland. Wibbens en Schilstra, twee Nederlandse ex-voorzitters, worden gepasseerd. Ondanks het voorzitterloze tijdperk wordt er in 1927 een gebouw aangekocht in Rotterdam dat na verbouwing een kerkzaal (vergaderruimte) en een kosterswoning bevat. Ook deze aankoop wordt met Nederlands geld betaald. Uiteindelijk komt in 1928 de Duitser Wilhelm John naar Nederland. Onder zijn voorzitterschap wordt een pand in het centrum van Den Haag gekocht. Het moet dienst doen als vergaderruimte (kerkzaal). Ook wordt de villa ‘Zonheuvel’ te Bosch en Duin aangeschaft als kindertehuis. Dit laatste als onderdeel van een campagne ter bevordering van het welzijnswerk. De overheid moet weten dat ook adventisten maatschappelijk betrokken zijn. Dat is een belangrijke boodschap, ook tegen de achtergrond van opkomende nazisme. Adventisten moeten worden gezien als sociaal bewogen Arische christenen en dus geen joodse sekte. Men zoekt erkenning en maakt zich nuttig. Al deze aankopen worden met Nederlands geld betaald. Wintzen blijft vanuit Bonn nauw betrokken bij alles wat in het Nederlandse veld gebeurt.
Uitgeverij en Colportage
Conradi zag vanaf het begin de colportage als de meest effectieve vorm van evangelisatie. Een uitgeverij en drukkerij om de colporteurs van boeken en bladen te voorzien was onontbeerlijk. Tot aan de Eerste Wereldoorlog beschikken alleen adventisten in Duitsland over een uitgevershuis (Hamburg). Dat verandert na het einde van de Eerste Wereldoorlog. In verschillende Europese landen worden uitgeverijen opgericht. Zo ook in Nederland. In het gemeenteblad ‘De Werker’ van 1 oktober 1924 verschijnt plotseling een adreswijziging. Het Internationale Advent Zendingsgenootschap gaat verhuizen. Een statig woonhuis is aangekocht in het Statenkwartier van Den Haag. Het staat op naam van de uitgeverij te Hamburg en is met Duits geld betaald. De aankoop is omstreden. Afgevaardigden op de jaarconferentie vragen zich af of het wel nodig is. Is Nederland niet te klein voor een eigen uitgeverij? Men ontvangt liever geld uit Duitsland voor kerkbouw. Daar is het meest behoefte aan.
Maar de aankoop is een feit en daarmee is een grote wens van Wintzen in vervulling gegaan. Net als Conradi was hij overtuigd van de effectiviteit van colportage als evangelisatiemiddel. De verkoop van boeken en bladen moet het werk in Nederland een nieuwe impuls geven.
De gouden formule van Conradi wordt volledig in werking gesteld. In deze formule is de scheidslijn tussen beroepscolporteur en predikant dun. Vooral als die predikant nog geen gemeente gesticht heeft, nog niet is ingezegend of onvoldoende succes heeft. Maar ook van de oudere predikant wordt verwacht dat hij colporteert. Niet alleen met bladen, ook met boeken. Elk jaar wordt van hoger hand voor elke predikant een verkoopbedrag vastgesteld. De boeken en bladen worden door de uitgeverij toegestuurd en verrekend met het salaris. Deze formule wordt tot 1943 door Wintzen streng toegepast. Zelfs strenger dan in Duitsland zelf. Aan het begin van de bezetting in 1940 verschijnen de eerste tekenen van verzet. In 1943 komt de klad er in wegens papiergebrek. Na de oorlog maakt Nederland deel uit van de Noord-Europese divisie. Daar gelden andere regels. Het opleggen van verkoopquota raakt uit de mode. Maar een jaar verplicht colporteren voor kandidaat-predikanten blijft nog lange tijd gehandhaafd.
Reorganisatie
Op 10 april 1928 wordt het Kerkgenootschap van de Zevende-dags Adventisten in Nederland ‘goedgekeurd bij Koninklijk Besluit’. Het Veldbestuur onder leiding van John (met Wintzen op de achtergrond) grijpt deze gelegenheid aan om artikel 2b in de statuten van de kerk te vervangen. Het betreft ‘vrijstelling op grond van ernstige gewetensbezwaren t.a.v. de militaire dienstplicht’. Artikel 2b stamt nog uit de tijd van Klingbeil en Schilstra. De Nederlandse grondwet gaf daartoe in 1922 al de mogelijkheid. Artikel 15 komt daar nu voor in de plaats. Daarin wordt benadrukt dat ‘de overheid het van God ingestelde gezag vertegenwoordigt’. Deze verandering leidt begin jaren 30 in het Nederlandse veld opnieuw tot een conflict over het militaire vraagstuk.
Vanaf 1922 wordt er gewerkt aan een bestuurlijke herindeling van de Europese Generale Conferentie die in 1901 was opgericht. De geldontwaarding in Duitsland maakt de voorgenomen verandering steeds urgenter. Het springen van de beurzen in 1929 geeft de doorslag. In datzelfde jaar wordt de reorganisatie van de Europese Divisie voltooid. De Europese Generale Conferentie opgericht in 1901 (in 1910 bestuurlijk fungerend als tweede afdeling van de Generale Conferentie in de VS is nu definitief van de baan. Er komen vier Europese divisies voor in de plaats. Allen als onderdeel van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten, het wereldhoofdbestuur. Oost, noord en zuid Europa komen daarmee buiten de Duitse invloedssfeer.
Duitsland maakt nu deel uit van de nieuwe (kleinere) Centraal Europese Divisie. Daartoe behoren aanvankelijk: Duitsland, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Bulgarije, Griekenland en…Nederland. Uiteindelijk blijven alleen Oostenrijk en Nederland over. Het Nederlandse veld zocht vlak na de Eerste Wereldoorlog aansluiting bij Engeland en Scandinavië (Noord Europa). Dat lukt niet. Nederland blijft vanwege de Duitse zending in Nederlands Indië onderdeel van de nieuwe Centraal Europese Divisie. Deze divisie telt nu drie nieuw gevormde unies waarvan een de ‘West-Duitse unie’ heet. Nederland wordt bij de laatste als vereniging (conferentie) ingedeeld, met Wintzen als voorzitter. De Duitse bemoeienis wordt door kleinschaligheid intensiever.
Verhoudingen op scherp
In de jaren tussen de twee Wereldoorlogen is het Nederlandse veld het toneel van groeiende onvrede en spanningen. Daarvoor zijn uiteenlopende oorzaken aan te wijzen. Met name: de theologische opstelling van Conradi, het nog steeds onopgeloste vraagstuk van de dienstplicht, het financiële beheer en verschil van mening over de vorm van het maatschappelijk werk (weldadigheidswerk).
Conradi
Conradi is een invloedrijk leider in Centraal Europa en wordt daarom in 1922 benoemd tot algemeen secretaris van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten. Als veldsecretaris behartigt hij daar de belangen van Duitse, Oostenrijkse, Oost- Europese en Nederlandse adventisten. Al vanaf 1901 werkt hij in stilte aan een Duitse versie van de adventboodschap.
In 1928 komt hij daarover in botsing met de kerkleiding. Hij promoot namelijk een aangepaste visie op de reiniging van het hemels heiligdom (Dan. 8:14). Bovendien verwerpt hij Ellen White als profetes. Hij wil niet bij een Amerikaanse sekte horen. De Adventkerk moet in Duitsland als ‘Frei-Kirche’ een reëel alternatief bieden voor de Evangelisch Lutherse Kerk.
Via Wintzen oefent Conradi ook invloed uit op het Nederlandse veld. Vooral wat Ellen White betreft. Binnen de Anglo-Amerikaanse invloedssfeer wordt zij als profetes ‘ervaren’. In Duitsland en Nederland wordt zij niet zonder slag of stoot geaccepteerd. (Pas na de Tweede Wereldoorlog komt daar verandering in als de Anglo-Amerikaanse invloed toeneemt.)
Conradi’s houding brengt in Duitsland een reactie teweeg bij de conservatieve vleugel. Er wordt openlijk kritiek geuit op de lakse houding van de Duitse leiding ten aanzien van Ellen White en later over het vierde en zesde gebod. Geboden die gekoppeld worden aan het militaire vraagstuk. Het ‘houden van de sabbat’ en ‘niet doden’ zijn onmogelijke opgaven voor een soldaat in oorlogstijd. De Eerste Wereldoorlog wordt in behoudende kringen namelijk opgevat als het begin van Armageddon (de laatste strijd vlak voor de wederkomst van Christus). Met de ‘spoedige komst’ in zicht is militaire dienst voor hen geen optie meer. Na de oorlog organiseren zij zich in een ‘tegenbeweging’. De Grote Gemeente (Adventkerk) is tot Babylon vervallen. De ‘tegenbeweging’, ook ‘reformatiebeweging’ genoemd, is nu het ware ‘Overblijfsel’.
Verhoudingen staan op scherp. Ook binnen het Nederlandse veld. Duitse adventisten vluchten naar Nederland om de dienstplicht te ontwijken. Zij organiseren zich onder andere in de Dörschlerbeweging (één van de vier splintergroepen), met Amersfoort als hoofdzetel. Een legertje colporteurs biedt lectuur aan over de eigentijdse vervulling van Bijbelse profetieën. Zij vertalen (en verkopen) boeken van Ellen White.
Conradi in ondertussen zo omstreden dat hij zijn leidende positie in de kerk kwijt raakt. Hanz Schuberth neemt in 1929 zijn plaats in als voorzitter van de nieuwe Centraal Europese Divisie. Een aantal jaren later zal hij Conradi royeren omdat de laatste lid Zevende-dags Baptist is geworden.
financiën
In Duitsland worden na de Eerste Wereldoorlog met steun uit de Verenigde Staten, de eerste monumentale kerkgebouwen neergezet in Berlijn en Chemnitz. Voor kerkbouw in het Nederlandse veld wordt geen geld beschikbaar gesteld. Een groot deel van de tienden uit Nederland wordt gebruikt om de (Duitse) zending in Nederlands Indië te financieren. In totaal gaat zes en twintig procent van de tienden de grens over. Dit maakt Nederland tot een belangrijke geldverstrekker.
Dit wekt de ergernis op van Minne Kramer uit Friesland. Hij is gedoopt door de Fries Pieter Schilstra en is jarenlang lid van het Veldbestuur. Hij heeft bewust de overgang meegemaakt van een Nederlands naar een Duits bestuur. Hij ergert zich aan de toenemende verduitsing. Als accountant heeft hij inzicht in financiële zaken. Hij stelt het Duitse financiële beleid aan de kaak. Ook de Duitse bestuurscultuur moet het ontgelden.
Kramer zoekt steun bij twee talentvolle Nederlandse hulppredikanten, te weten Wieger Holwerda en Arend Ringelberg. Zij moeten in de toekomst het roer overnemen. Het vertrek van Wintzen in 1930 naar Nederlands Indië voor een inspectiereis, schept daartoe een gunstige gelegenheid. De oppositie zet nu ook openlijk vraagtekens bij de standpunten t.a.v. het militaire vraagstuk en Ellen White.
Bij terugkomst uit Nederlands Indië wordt Wintzen gekozen tot voorzitter van het Nederlandse veld. Het is de tijd van de opkomst van het naziregime en een toenemend militarisme. Het Veldbestuur met Wintzen aan het hoofd, weigert om militaire dienstplicht uit te sluiten. Men wil beslist niet vereenzelvigd worden met de Reformatiebeweging. Deze beweging is tegen de dienstplicht in welke vorm dan ook. Bovendien is men bang om voor een joodse sekte aangezien te worden vanwege de sabbat. De standpunten verharden zich. Anti-Duitse gevoelens steken de kop op.
Holwerda en Ringelberg worden ontslagen op grond van het negeren van verschijningsplicht. Zij weigeren namelijk op een aangekondigde vergadering van het Veldbestuur te verschijnen om hun zaak te bespreken. (Vanaf die tijd bestaat de plicht om bij indienststelling een gehoorzaamheidsverklaring te ondertekenen. (afgeschaft na de oorlog). Deze beslissing van het Veldbestuur leidt ertoe dat ongeveer 100 leden zich afscheiden. Ze komen voornamelijk uit de noordelijke en oostelijke provincies, met als zwaartepunt Groningen en Friesland. Maar ook in Den Haag keren een aantal leden zich tegen het Veldbestuur en gaan mee met de afscheiding. In de residentie is de aanleiding wat specifieker.
De “Hulda actie”.
Hulda Jost vertegenwoordigt het Advent Weldadigheidswerk van de Centraal Europese Divisie. Adventisten willen zich maatschappelijk nuttig maken. Bovendien wil men zich positief onderscheiden van de Reformatiebeweging. Weldadigheidswerk krijgt in de jaren 30 extra aandacht.
Jost voert gesprekken met leden van de Tweede Kamer in Den Haag. Dat valt slecht bij het gemeentebestuur van de Adventgemeente Den Haag. Het wordt opgevat als vermenging van kerk en staat. De leidster van de oppositie is mevrouw Traarbach. Zij is opgeleid als verpleegster en staat al jaren aan het hoofd van het weldadigheidswerk in het Nederlandse veld. Zij voelt zich gepasseerd. Het Veldbestuur grijpt hard in. Wintzen en John stellen het bestuur van de Adventgemeente Den Haag onder curatele en er worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven.
Nederlands Indië
In 1929 wordt de kerk in Nederlands Indië officieel overgedragen aan de nieuwe (kleinere) Centraal Europese Divisie. Jantine, de vrouw van Wintzen, overlijdt in januari 1930 op 47 jarige leeftijd. Als gevolg treedt Wintzen terug als voorzitter van de West-Duitse unie. Hij verhuist van Bonn naar Den Haag en wordt door de Centraal Europese Divisie gevraagd om een inspectiereis door Nederlands Indië te maken (1930/32). De sluimerende kritiek van sommigen in het Nederlandse veld op de Duitse leiding neemt na zijn vertrek toe (‘Duitser-haat’, aldus de voorzitter John).
In januari 1932 wordt het Nederlandse veld onder direct bestuur van de Centraal Europese Divisie geplaatst. Het Veldbestuur is ondergeschikt. Wintzen wordt in dat jaar, 1932 (tijdens zijn terugreis uit Nederlands Indië) gekozen tot voorzitter van het Nederlandse veld in plaats van John. De Nederlander Frederik Voorthuis (Wintzen’s schoonzoon) zit in het benoemingscomité (samen met twee Duitse voorzitters). De benoeming van Wintzen wordt beschouwd als de beste waarborg voor het behoud van Nederlands Indië als onderdeel van de Centraal Europese Divisie. John wordt op een zijspoor gezet. Het kost hem moeite daaraan te wennen. De spanning tussen beiden neemt toe. John promoot het weldadigheidswerk en wordt daarbij gesteund door de Centraal Europese Divisie. Dit werk heeft voor Wintzen geen prioriteit. John uit kritiek op Wintzen als bestuurder. Ondertussen maakt Wintzen korte metten met de Nederlandse oppositie. Hij schrijft de brochure ‘Strijd en Overwinning’ (96 blz.) als antwoord op aantijgingen van de tegenpartij. Ongeveer 100 leden zeggen hun lidmaatschap op.
Bestuurlijke veranderingen 1930-1938
Op aandringen van John wordt in 1933 de villa Zonheuvel te Bosch en Duin aangekocht. Het is bedoeld voor de opvang van kansarme kinderen. Wintzen was aanvankelijk tegen. Het secretariaat ‘Weldadigheidswerk, Jeugd en Gezondheidszorg’ opgericht in 1897 te Hamburg, krijgt in de jaren 30 extra aandacht. Het toont de betrokkenheid van sabbatvierende Arische christenen bij het maatschappelijk bestel.
Wintzen wil in 1936 Nederlander worden. Hij adviseert Duitse werkers in Nederland hetzelfde te doen. Volgens de Nederlandse wet kan een Duitser namelijk geen voorzitter zijn van een Nederlandse vereniging. Het nationalisme neemt toe, zowel in Duitsland als ook in Nederland. Pas in 1939 zal Wintzen de Nederlandse nationaliteit ontvangen.
In augustus/september 1937 presenteert de Generale Conferentie in de Verenigde Staten het plan om het Nederlandse veld direct onder haar hoede te nemen. Nederlands Indië zou dan bij de ‘Verre Oosten divisie’ gevoegd worden. Dit zou een volledige loskoppeling van Duitsland betekenen. De Centraal Europese Divisie reageert geschokt. Vooral over het afstaan van Nederlands Indië.
Wintzen reageert met een smeekschrift ondertekend door Nederlandse leken uit het Veldbestuur (alsof het door hen geschreven is). Zij verklaren zeer tevreden te zijn met de Duitse leiding. Vooral ook met de Nederlandse betrokkenheid bij het werk in Nederlands Indië. Benadrukt wordt dat Nederlands Indië een Nederlandse kolonie is. Engelstaligen worden daar gewantrouwd. Kortom: ‘De status quo moet gehandhaafd blijven’. Dit smeekschrift kan echter niet voorkomen dat de Amerikaanse invloed vanaf 1938 toeneemt.
Het Veldbestuur van Nederland moet in november een besluit nemen over het voorstel om Nederland onder direct bestuur van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten te brengen. De keuze ( vier stemmen voor en twee tegen) valt op aansluiting bij de Generale Conferentie en loskoppeling van de Centraal Europese Divisie. De eindbeslissing valt echter in Berlijn. Wintzen is daar de enige die het Nederlandse veld vertegenwoordigt. Uiteindelijk wordt in januari 1938 besloten dat Nederland toch bij Duitsland blijft. Wintzen blijft voorzitter. Ook Nederlands Indië blijft (op papier) onderdeel van de Centraal Europese Divisie.
In oktober 1937 keert John terug naar Duitsland. Hij wordt voorzitter van de bestuurseenheid Hansa conferentie (Verein) met Hamburg als hoofdzetel. Friedrich Bäcker volgt hem in Nederland op. Hij komt om de Duitse positie in Nederland te versterken. Als ex-zendeling is hij de aangewezen persoon. Hij onderhoudt goede contacten met zendelingen in Nederlands Indië en daarbuiten. Bovendien vervangt hij Wintzen tijdens zijn afwezigheid (of ziekte). Ook wekt hij belangstelling op bij de jeugd voor de zending. Als leider is hij meer toegankelijk. Tegelijkertijd voert hij trouw de plannen uit die hem van hogerhand worden opgedragen. Ondanks zijn internationale ervaring is hij een overtuigde Duitse nationalist.
Wintzen begrijpt dat de tijden veranderd zijn. Hij stelt nu voor om het Nederlandse Veld te reorganiseren als Nederlandse unie (voortaan Nederlandse Unie) met twee conferenties. Wintzen zou dan het voorzitterschap van de Nederlandse Unie en de Zuid-Nederlandse conferentie (voortaan ‘afdeling Zuid’) op zich nemen. Hendrik Eelsing (zijn zwager) zou dan voorzitter worden van de Noord-Nederlandse conferentie (voortaan ‘afdeling Noord’). Aldus geschiedde.
Vanaf 1938 gaat de gezondheidstoestand van Wintzen hard achteruit. Hij krijgt een hartaanval tijdens het wereldcongres van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten te Battle Creek (Michigan). Een kuuroord in Duitsland moet hem de nodige rust verschaffen. Regelmatig wordt water weggepompt om zijn hart te ontlasten. Eelsing mag nu (1939) drie maanden het theologisch seminarie te Washington bezoeken als voorbereiding op zijn taak als unievoorzitter.
Joodse geloofsgenoten
In 1938 komt het eerste verzoek binnen om geloofsgenoten met een joodse achtergrond te helpen. A. Pioch is voorzitter van de Hessisch-Westfaalse conferentie in Duitsland. Hij vraagt het Nederlandse veld om hulp voor Max-Israël Munk en zijn vrouw. Munk is 50 jaar oud en 30 jaar lid van de kerk. Hij kan als jood in Duitsland geen werk krijgen. Pioch schrijft: ‘Zoals u weet wordt hier in Duitsland aan deze mensen geen enkele kans meer gegeven’. Ook de Centraal Europese Divisie kan niets voor hem doen. ‘We kunnen hem (en zijn vrouw) moeilijk levenslang onderhouden’, aldus Pioch.
Munk wil nu naar Nederland. Bäcker schrijft: ‘Na ruggespraak met Wintzen delen wij u mee, dat van ons uit niet veel te verwachten is. Het is moeilijk om in Nederland een werkvergunning te krijgen. Als colporteur kan hij niet werken, want hij kent de taal niet’. Het internationale netwerk van de Adventkerk biedt Munk en zijn vrouw geen soelaas. Munk overleeft twee concentratiekampen en is na de oorlog teruggekeerd naar zijn kerk. In het Duitse kerkblad van de Adventkerk (mei 2005) is een spijtbetuiging opgenomen. Het handelt over de weinig kritische houding tegenover het naziregime. Daarin wordt ook de naam van Max Israël Munk genoemd. Hij staat model voor het buitensluiten van joodse geloofsgenoten.
Een tweede verzoek komt uit Sluis (Zeeuws Vlaanderen) in 1939. Het betreft de joodse geloofsgenoot Manfred Hirsch uit Wenen. Hij is 40 jaar oud en in dienst van de kerk als colporteur. Een Rooms Katholiek Comité voor joodse vluchtelingen, heeft hem naar Sluis (Zeeuws Vlaanderen) gehaald. Hij verblijft daar in een opvangcentrum. Zijn vrouw is in Wenen achtergebleven. Tot 11 mei 1939 is het mogelijk voor haar om Oostenrijk te verlaten. Zij heeft daarvoor een uitnodiging vanuit Nederland nodig. Degene die uitnodigt staat ook garant voor het levensonderhoud. Wintzen wordt om advies gevraagd. Intussen verstrijkt de tijd. De Vreemdelingendienst ‘verleent geen toestemming’. Hirsch krijgt een zenuwinzinking. Hij moet rust houden. Verschillende adventgemeenten in Nederland vangen hem op. Toch kan zijn vrouw nog net op tijd Oostenrijk verlaten. De zoon van Hirsch is al eerder naar Brazilië gevlucht. Hij regelt daar een verblijfsvergunning voor zijn ouders. In april 1940 vertrekt het echtpaar Hirsch naar Zuid-Amerika. De overtocht wordt door de Nederlandse Unie betaald.
In september 1939 komt Johan Hendrik Weidner naar Nederland. Hij woont in Parijs. Hij is Nederlander van joodse afkomst. Tenminste dat zou uit zijn brief aan Wintzen van 9 januari 1939 opgemaakt kunnen worden. Daarin schrijft hij: ‘U weet dat ik een jood ben…’ Weidner is vanaf 1899 in dienst van de Adventkerk. Eerst als colporteur in Nederland, later als vertaler, evangelist en predikant in België en Frankrijk. Tenslotte als docent Grieks/Latijn op het adventistische seminarie te Collonges in Frankrijk. Tussendoor studeert hij op Friedensau (Duitsland), in Londen en Watford.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkt hij als predikant te Brussel. Hij houdt daar een zwakke gezondheid aan over. Weidner wordt geadviseerd naar Zwitserland te gaan om op krachten te komen. Ondanks zijn zwakke gezondheid wordt hij daar ingezet als predikant en later als docent op Collonges.
Weidner is in 1939 acht en vijftig jaar en woont in Parijs. Vanwege zijn zwakke gezondheid kan hij geen verantwoordelijkheid meer dragen. Hij gaat met vervroegd pensioen en wil terug naar Nederland. Hij vestigt zich uiteindelijk in Den Haag. Wintzen is niet blij met zijn komst. Weidner heeft 30 dienstjaren en heeft recht op pensioen. Daar gaat ook zijn werkgever in Bern (Zuid Europese Divisie) vanuit. Wintzen beweert dat het aantal echte dienstjaren minder is. Bovendien vraagt Wintzen zich af, of zijn pensioen wel toereikend is om in Nederland te kunnen wonen. Maar Weidner houdt voet bij stuk. Nederland is zijn thuisbasis en de Nederlandse Unie of de Centraal Europese Divisie behoort zijn pensioen voor dertig dienstjaren volledig uit te betalen. Wintzen bestrijdt dit. Weidner heeft van 1899 tot 1910 slechts als gelegenheidscolporteur gewerkt met vele onderbrekingen voor studie, aldus Wintzen. Daarom moet Bern zijn pensioen betalen.
Nader onderzoek wijst uit, dat alle werkonderbrekingen (voor studie) door de Europese- Generale Conferentie zijn goedgekeurd en erkend. Maar de Centraal Europese Divisie weigert te betalen zonder opgaaf van reden. A. Minck, voorzitter van de CED vindt dat Wintzen zich maar tot de Generale Conferentie in de Verenigde Staten moet wenden.
Uiteindelijk betaalt Wintzen toch onder protest. Hij betaalt minder dan waar Weidner recht op heeft en stelt een alternatief dienstjarenverslag samen. Op 29 augustus 1947 overlijdt Weidner in het sanatorium van de Adventkerk te Gland (Zwitserland).
Zijn oudste zoon is overtuigd adventist en heet Jean Henri Weidner. Hij staat bekend als de meest gedecoreerde Nederlandse verzetsheld. Als oprichter en leider van de ‘Nederland-Parijs vluchtroute’ (naar Zwitserland en Spanje) heeft hij 800 joden, honderden verzetstrijders en geallieerde piloten gered uit de klauwen van de Duitse bezetter. Hij heeft daarvoor na de oorlog verscheidene hoge internationale onderscheidingen ontvangen. Waaronder het ‘Kruis van Verzet’ en het ‘Officierschap in de Orde van Oranje Nassau’. Dit laatste uit handen van koningin Juliana en prins Bernard.
Recente studies brengen nieuwe feiten aan het licht. Daarin wordt de bijdrage van de faculteit van het Collonges College voor het voetlicht gezet. Dit College wordt ook wel ‘Adventiste du Saleve’, genoemd. Een Theologische Hoge School van de Adventkerk in Frankrijk, dicht bij de Zwitserse grens. Docenten als Roger Fasnacht, Jean en Anna Zurcher, Frederik Chariot, Jean Lavanchy, Raymond en Paul Meyer waren nauw bij de vluchtroute naar Zwitserland betrokken. Ook andere personeelsleden waren actief in het verzet. Gabrielle, Jean’s oudste zuster, liet daarbij het leven.
Jean heeft in 1966 zijn ervaringen te boek laten stellen onder de titel ‘Flee the Captor’. Dit boek is uitgegeven door een adventistische uitgeverij te Nashville, Tennessee. De Nederlandse vertaling volgt een jaar later onder de titel ‘Vlucht naar de Vrijheid’. Hij komt in het voorjaar van 1967 naar Nederland om zijn boek te promoten. In de media is daar uitgebreid aandacht aan geschonken.
In de epiloog van het boek staat op blz. 276 dat zijn vader en moeder in Nederland ‘op het onbehoorlijkst zijn behandeld’. Een zin die in de Engelse uitgave niet is terug te vinden. Woorden die mogelijk betrekking hebben op de onrechtmatige korting op het pensioen van zijn vader.
Tot slot de joodse geloofsgenoten uit Groningen. Het betreft enkele families waaronder de familie Valk. In april 1942 mogen ze niet meer op sabbat de gehuurde vergaderzaal betreden. Het betreft een publieke ruimte. Er wordt nu een extra dienst voor hen gehouden. En wel op vrijdagavond bij iemand thuis.
Op 10 juli 1942 worden alle joden van het mannelijk geslacht, (waaronder ook joodse geloofsgenoten) weggevoerd naar het werkkamp ‘Bolderhaar’ in Overijssel. Piet van Oossanen, de plaatselijke adventpredikant, is daar getuige van. Elke dag wordt daar dwangarbeid verricht van 00.05 tot 18.00 uur. Het werk is zwaar en het eten karig. Wintzen schrijft in een rondschrijven van 29 juli 1942 ‘…dat in de kerken is meegedeeld, dat joden die reeds voor 1940 christen waren, vrij blijven. Zie, wat U voor onze joodse leden kunt doen’!
Het volledige gezin Valk komt in in kamp Westerbork terecht. Een tussenstation voor kamp Sobibor in Rusland. Zij kwamen vrij uit Westerbork dankzij het moedige optreden van de predikant Hendrik Eelsing die in 1942 voorzitter was van het Nederlandse unie.
Bestuurlijke kwesties
Op 1 september 1939 keert Eelsing terug van drie maanden studieverlof in Washington. Net op tijd voor de vergadering van het uniebestuur van 3 september te Utrecht. Eelsing brengt verslag uit van zijn reis. Hij heeft met leden van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten gesproken over de bestuurlijke status van de Nederlandse kerk. In de vergadering kiest Eelsing samen met het voltallige uniebestuur voor aansluiting bij de Generale Conferentie en loskoppeling van Duitsland. De Centraal Europese Divisie, waaronder Nederland nog altijd bestuurlijk ressorteert, reageert afwijzend. Voorzitter Minck vindt de beslissing voorbarig. Hij moedigt Wintzen aan om zijn functie als unievoorzitter te behouden en kondigt aan Nederland spoedig te willen bezoeken, maar krijgt daarvoor geen visum.
Nederland wordt in het voorjaar van 1940 door de Duitsers bezet. Wintzen weigert af te treden als unievoorzitter. Alleen de leiders van de Centraal Europese Divisie in Berlijn kunnen daarover beslissen. Hij wil de touwtjes strak in handen houden. Niet iedereen is daar blij over. Maar juist nu is zijn bijdrage van groot belang, aldus Wintzen zelf. De bezetting vraagt om creatieve oplossingen.
Wintzen weet dat voor beroepscolportage geen vergunning nodig is. Hij organiseert deze activiteit van de kerk naar Duits model. Alleen succesvolle colporteurs worden in vaste dienst genomen. De grens ligt bij 1.000,- gulden omzet per jaar. Ook predikanten kunnen en moeten meer colporteren. Frederik Voorthuis, zijn schoonzoon, wordt in mei 1941 naar Hamburg en Berlijn gestuurd. Hij komt terug met de boodschap dat er in Duitsland geen kerkelijke lectuur meer gedrukt mag worden. Bovendien heerst er papierschaarste. Maar Wintzen blijft optimistisch. Er is in het Nederlandse uitgevershuis nog voor twee jaar papier in voorraad.
In 1939 is het boek van Voorthuis, Vanwaar? Waartoe? Waarheen? uitgekomen. Het blijkt zeer populair en in 1940 is de eerste oplage van 8.000 exemplaren uitverkocht. Ook de daarop volgende jaren doen colporteurs goede zaken. De vraag is: ‘tot welke prijs’? De bezetter wil steeds meer greep op Nederland krijgen door middel van restrictieve wetten.
Goebbels (minister van cultuur en propaganda) komt in januari 1941 naar Nederland. Hij kondigt persoonlijk de ‘Kulturkammergesetz’ af. Deze wet moet ‘onze geboren vijanden (van de cultuur) uitschakelen’. Dat is in oorlogstijd noodzakelijk. Het is een politieke maatregel. De wet kent strafmaatregelen.
In januari 1942 wordt de Kultuurkamer effectief. Dat heeft ook gevolgen voor de kerk(en). De adventistische uitgeverij moet op last van de bezetter als commerciële stichting geregistreerd worden. Voorthuis, als directeur, moet daarvoor tekenen. Registratie betekent echter ook een vorm van heulen met de vijand. Wintzen is zich daarvan bewust. Hij schrijft in een rondschrijven aan de predikanten: ‘Vervolgens zult u nu en dan eens lezen over toestanden…die u of de gemeente een beetje eigenaardig zullen voorkomen…maar wees verzekerd dat alles een oorzaak heeft’.
Vervolgens moeten alle uitgeverijen en beroepscolporteurs zich laten inschrijven bij de Kultuurkamer onder de afdeling ‘letterengilde’. Het is een kwestie van inschrijven of ophouden. Wintzen kiest voor inschrijven en brengt daarmee de colporteurs in gewetensnood.
De uitgeverij is nu juridisch privé eigendom geworden (evenals de uitgeverij in Hamburg). Zij gaat verder onder de neutrale naam ‘Veritas’ . De ‘boekverkopers’ moeten op eigen titel ingeschreven worden (evenals Voorthuis zelf als ‘eigenaar’). Voorthuis adviseert de colporteurs bij het invullen van de inschrijfformulieren.
Artikel 10 van de Kultuurkamerwet verbiedt joden of joods-vermaagschapte personen lid te zijn. Want de jood is volgens de bezetter een groot gevaar voor de Germaanse cultuur. Elke joodse invloed moet vermeden worden. Daar wordt extra streng op gelet. Een ‘bloedzuiverheidsysteem’ wordt in werking gesteld. Iedereen moet een ariërverklaring invullen. Daarin worden o.m. vragen gesteld over de grootouders. In geval beiden jood zijn is toetreding zo goed als uitgesloten. Als één grootouder jood is, is er enige ruimte.
Het hele culturele leven wordt onderverdeeld in zes afdelingen. Iedereen die in deze zes sectoren werkt is verplicht zich te melden. De afdelingen worden ‘gilden’ genoemd. Uitgevers, schrijvers en boekverkopers behoren tot het ‘Gilde van de Letteren’.
In het begin wordt het woord ‘Cultuurkamer’ nog met een ‘C’ geschreven. Enkele maanden later wordt de Nederlandse ‘C’ vervangen door een Duitse ‘K’. Wie zich tegen de ‘Kultuurkamer’ verzet distantieert zich bewust van de Duitse cultuur.
De ‘K’ onderstreept vanaf het begin het on-Nederlandse karakter. Na de bevrijding hebben sommigen het belang en gevaar van de ‘Kulturkammer’ gebagatelliseerd. Dit blijkt een grote vergissing. Het doel was: ‘De Nazificatie van Nederland’. Zonder het plegen van verzet zou de schade enorm geweest zijn’, aldus Lou de Jong in zijn monumentale serie ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’.
De zes grote Protestantse kerken in Nederland hadden zich in 1940 al verzet tegen de ariërverklaring. Zij uiten ‘ernstige bedenkingen’ en doen een verzoek tot intrekking. Dit verzoek wordt op 25 oktober 1940 ingediend bij Seyss Inquart in Den Haag. Toen de hoogste Duitse ambtenaar. De ariërverklaring is dan net een paar weken eerder ingevoerd.
In februari 1942 sturen de katholieke en protestante kerken voor de eerste keer een gezamenlijk protest tegen de “schending van gerechtigheid, barmhartigheid en vrijheid van geloof” naar het Duitse bestuur. In april 1942 wordt dat ‘Protest van de Kerken’ officieel (in de kerken) bekendgemaakt. Daarin wordt onder meer de wereld- en levensbeschouwing van het nazisme afgewezen. Het is niet in overeenstemming met het evangelie. De Nederlandse (protestantse) kerken kiezen hiermee voor het standpunt van de ‘Bekennende Kirche’ in Duitsland.
Een aantal uitgevers en boekhandelaren richten een eigen tegenorganisatie op. Tot serieuze strafmaatregelen is het echter nooit gekomen. De sector van de ‘Letteren’ heeft zich het minst door angst laten leiden. Daar is het verzet het duidelijkst volgehouden, aldus Lou de Jong. De instelling van de ‘Kulturkammer’ maakt het boekverkopers (waaronder ook colporteurs) extra moeilijk. Geen lid worden van de ‘Kulturkammer’ en toch van deur tot deur gaan, blijkt onmogelijk. Zij staan voor de moeilijke keus, inschrijven of ophouden. Eind 1943 zijn er steeds meer zorgen over de boeken- en bladenvoorraad. Het papier is op. Er wordt geen vergunning meer verleend tot het uitgeven van nieuwe boeken. Bovendien moet het boekenhuis in 1943 geëvacueerd worden met het oog op het eventueel bombarderen van het Statenkwartier door de geallieerden.
In 1940 beleeft de verkoop van boeken en tijdschriften echter gouden tijden. Het jaar 1941 brengt eveneens zeer bevredigende omzetten, die in de jaren 1942/43 nog overtroffen worden. Het Nederlandse volk heeft tijdens de oorlogsjaren veel afleiding en vertroosting in het lezen gevonden, aldus Lou de Jong.
Het naziregime wil dat alle verenigingen en bonden bij de overheid gemeld worden. Het regime wil op die manier controle uitoefenen. De Centraal Europese Divisie geeft advies om de uitdrukkingen ‘vereniging’ en ‘bond’ te mijden. Elke gemeente is autonoom en organiseert een jeugd- dorcas- en zanggroep. Deelnemerslijsten worden niet bijgehouden. Vrijwillige gaven worden in een collectebusje gestopt. Het gemeentecomité vormt het overkoepelende orgaan. De plaatselijke evangelisatiekring organiseert de vrijwillige (niet commerciële) geschriftenevangelisatie met bladen.
Het bestuur van de Nederlandse Unie wordt met het oog op de bezetting gereorganiseerd. Voorthuis en Bäcker worden naar voren geschoven als rechter- en linkerhand van Wintzen. Eelsing blijft als voorzitter van afdeling Noord in Apeldoorn wonen. Hij mag Wintzen eventueel in geval van nood als waarnemend voorzitter vervangen.
Voorthuis moet, volgens Wintzen, zo spoedig mogelijk ingezegend worden. Hij wordt nu al als waarnemend secretaris aan het Uniebestuur toegevoegd. Hij woont in dezelfde straat als Wintzen en is op de hoogte van al zijn plannen. Bäcker wordt aangesteld tot waarnemend voorzitter van de afdeling Zuid. Hij kan namelijk als Duitser geen voorzitter zijn van een Nederlandse organisatie. Hij handelt correspondentie af en wordt in 1941 benoemd tot penningmeester van de Nederlandse Unie. Wintzen houdt op die manier het roer stevig in handen.
Bestuurswisseling
Eelsing overweegt echter een ‘regimewissel’. Hij laat dit hier en daar doorschemeren. Maar dit is volgens Wintzen uitgesloten. De Generale Conferentie en de Centraal Europese Divisie staan het niet toe. Bovendien heeft het werk in Nederland de Centraal Europese Divisie in de toekomst misschien hard nodig. Niemand weet hoe de oorlog afloopt. Eerder is echter afgesproken dat in geval van oorlog, de Nederlandse Unie zelf mag beslissen. Wintzen wil daar nu niets meer van weten. Hij acht alleen zichzelf in staat tijdens de bezetting de kerk op de been te houden.
Eelsing komt nu met een tussenoplossing. Hij wil naar Den Haag verhuizen en de plaats van Bäcker innemen. Wintzen acht de tijd nog niet rijp en vraagt zich af of Eelsing eigenlijk wel geschikt is als zijn opvolger.
In juli 1942 is de leiderschapscrisis nog steeds niet voorbij. Er zijn verkiezingen op komst. Wintzen komt met een uitgewerkt plan. Er worden twee mogelijkheden geopperd voor het voorzitterschap. Eelsing wordt voorzitter ‘ad interim’ voor een jaar of hij wordt eerste voorzitter en Wintzen tweede (in de zin van adviseur). Voorstel nummer één heeft de voorkeur van het Uniebestuur. Beide voorstellen worden per brief ter kennis gesteld aan divisie voorzitter Minck, die niet reageert.
In september wordt het definitieve voorstel per rondschrijven bekendgemaakt. Den Haag blijft het financiële centrum met Bäcker als uniepenningmeester. De overige administratie gaat naar Eelsing. De conferenties worden opgeheven; de uniestatus blijft. In de toekomst wil Eelsing zich te Utrecht vestigen. Voorlopig blijft hij nog in Apeldoorn. Hij hoeft dus niet naar Den Haag te verhuizen, aldus Wintzen.
Op 8 november zijn er verkiezingen. Wintzen toont nu bereidheid om het leiderschap over te dragen. Hij vraagt per briefkaart aan Eelsing wat te doen met de twee overgebleven Duitse krachten. Het betreft Bäcker en Wilhelm Berthold. De laatste is een ervaren predikant en evangelist. De afgevaardigden moeten beslissen. Alleen bij een ruime meerderheid van stemmen mogen ze blijven. Als het anders uitvalt moet de Centraal Europese Divisie op de hoogte gesteld worden, aldus Wintzen. Het voorstel van het Uniebestuur wordt echter met grote meerderheid door de afgevaardigden aangenomen. De twee Duitse werkers mogen blijven. Bäcker als penningmeester en Berthold als predikant. Berthold wordt een jaar later opgeroepen voor militaire dienst in het Duitse leger. Eelsing is nu gekozen tot voorzitter ‘ad interim’ voor de periode van een jaar, met Voorthuis als secretaris. Eelsing is daarmee de eerste Nederlandse unievoorzitter. Bäcker blijft uniepenningmeester tot zijn oproep voor militaire dienst in 1944 als Duits soldaat. De Nederlander Karel Beijer neemt zijn taak over.
In november 1943 komt de kwestie van het voorzitterschap nog een keer op de agenda. Het jaar is voorbij. Divisievoorzitter Minck heeft nog steeds niets van zich laten horen. Wintzen maakt de zaak opnieuw aanhangig met de mededeling dat als er eind december nog steeds geen bericht uit Duitsland komt, Eelsing aanblijft als voorzitter. Er komt geen bericht. Eelsing blijft in functie.
Wintzen gaat eind 1943 op 69 jarige leeftijd met pensioen. Hij overlijdt op 27 jan. 1949 op 74 jarige leeftijd aan een hartkwaal.
Chronologisch overzicht
Samenvatting
1. Student en colporteur in Duitsland (1894-1897)
2. Colportageleider/evangelist in Nederland (1897-1907)
3. Ingezegend predikant te Amsterdam (1907-1910)
4. Administratieve functies in Duitsland en het Militaire Vraagstuk (1910-1922)
5. Voorzitter Nederlandse Veld (1922-1926)
6. Voorzitter West-Duitse Unie (1926-1930)
7. Inspectiereis Nederlands-Indië (1930-1932)
8. Voorzitter Nederlandse Veld (1932-1938)
9. Voorzitter Nederlandse Unie en de Bezetting (1938-1943)
10. Laatste jaren (1943-1949)
Student en colporteur in Duitsland (1894-1897)
1850. J. H. Linderman is leider van de Gedoopte Christengemeente. Hij komt tot het vieren van de sabbat op zaterdag. Hij sticht twee gemeenten: Vohwinkel en Monchen-Gladbach met 50 leden.
1875. De ouders van Joseph Wintzen treden toe, maar komen rond 1875 in contact met de Zevende-dags Adventisten. Zij laten zich op 8 januari 1876 dopen (samen met enkele anderen). Zij maken deel uit van een van de eerste adventgemeenten in Duitsland. Joseph is dan drie jaar oud. Hij groeit op alsadventist en laat zich op 18 jarige leeftijd door Ludwig Richard Conradi dopen. Joseph besluit in 1894 de zendingsschool te Hamburg te bezoeken maar moet twee jaar wachten. De opleiding duurt twee jaar. Op zijn verzoek mag hij thuis aan zelfstudie doen. Begin 1896 bezoekt hij acht maanden de zendingsschool. Vanaf september 1896 werkt hij als colporteur in Duitsland. In 1897 komt hij naar Nederland.
1890. De heer G. Velthuysen, leider van de Zevende-dags baptisten in Nederland, probeert de ouders van Joseph over te halen baptist te worden. Conradi, leider van de Adventkerk in Europa, weet dit te verhinderen. Hij is een graag geziene gast bij de familie Wintzen. Joseph beschouwt hij als zijn beschermeling. Joseph herinnert zich later de eerste contacten met de baptisten nog heel goed. Velthuysen levert kritiek op de leer van de Adventkerk. Vooral op de wedergeboorte, Ellen White en het vegetarisme.
Een delegatie van de adventgemeente Monchen-Gladbach bezoekt de gemeente van de baptisten te Haarlem. Een jaar later komen opnieuw twee baptistische leiders op bezoek. Het betreft de heren Bakker en Vermeulen.Joseph discussieert met hen o.a. over de voorwaardelijke onsterfelijkheid. Later, verschijnen negatieve artikelen over de Adventkerk in het baptistische kerkblad ‘De Boodschapper’. Vermeulen sluit zich niet lang daarna aan bij de adventisten. Hij laat in zijn tuin te Rotterdam een doopvont bouwen. Menigeen is daarin gedoopt, waaronder Johannes de Heer, oprichter van de Maranathabeweging, waaruit later de Evangelische Omroep (EO) voortkwam
Onder Joseph Wibbens (periode 1910/19) ontstaat een betere verstandhouding. Het kerkgebouw van de Zevende-dags Baptisten mag gebruikt worden voor doopdiensten. Ook baptisten zijn bij de doopdiensten aanwezig. Eveneens bij het Heilig Avondmaal dat aansluitend gevierd wordt.
In de jaren 30, als Conradi overstapt naar de baptisten ontstaan opnieuw spanningen. Wintzen is dan voorzitter van het Nederlandse veld.
Colportageleider/evangelist in Nederland (1897-1907)
1897 (januari). Wintzen komt naar Nederland als colporteur/colportageleider.Hij werkt te Rotterdam, Amsterdam, Den Helder, Utrecht, Haarlem, Groningen, Winschoten en Zutphen. Hij trouwt in 1903 te Winschoten met Jantine, een van de drie dochters van de familie Potze. Haar moeder is een van de eerste adventisten in Nederland.[ Mw. Potze Foto 5]
Een andere dochter trouwt later (1918) met Hendrik Eelsing. Hij wordt in 1925 als eerste Nederlandse adventpredikant uitgezonden naar Nederlands Indië. [Foto 6]
Wintzen wint abonnees voor het evangelisatieblad ‘Zions-Wachter’. Hij geeft bijbelstudies aan huis en houdt Openbare Lezingen . Colporteren en evangeliseren is de beproefde Duitse werkmethode volgens Conradi.
1902 (januari). Wintzen organiseert een colportageklas. Er zijn dan in totaal acht colporteurs werkzaam in Nederland.
In een verslag van de jaarconferentie te Amsterdam van 9 tot 12 januari 1902 in het kerkblad ‘De Arbeider’ wordt Wintzen genoemd als colportageleider, maar niet als lid van het Veldbestuur . Hij werkt acht maanden te Dordrecht samen met de colporteurs Pardoen en Vennik. Wintzen is de stichter van de adventgemeente Dordrecht.
1902 (juni). Een grote afscheiding vindt plaats. Het ledental loopt terug van 240 naar 47. Het hele VB is er bij betrokken. Ook colporteurs en predikanten. Van de zeven werkers blijven er drie over te weten, Wintzen, Wibbens en Schilstra. Conradi noemt als oorzaken: nationalistische gevoelens tegen sommige buitenlandse werkers, de adventistische heiligdomsleer en Ellen White als persoon en haar geschriften. ‘Ze vergaderden er over en formuleerden hun bezwaren tegen de leer van de Adventkerk zonder ons iets er over te laten weten’.
1902 (augustus). Wintzen verlaat Nederland en woont een aantal maanden bij zijn ouders te Mönchen-Gladbach. Hij keert zich na drie weken studie tegen de afscheidingsbeweging. Klingbeil wankelt en treedt een jaar lang terug als predikant. Hij heeft, volgens Schilstra, zijn standvastigheid vooral aan zijn vrouw te danken. Klingbeil vertrekt in 1903 naar Antwerpen. Hanz Schuberth neemt zijn plaats tijdelijk in. Hij bezoekt samen met Wintzen de overgebleven leden.
1904 (september) Wintzen werkt met de ‘Maranatha’, een houten (verplaatsbare) evangelisatietent. 1*
Hij werkt voornamelijk in de veenkolonies ( de provincies Groningen Drenthe en Overijsel).* 2 . Het aantal dopelingen valt tegen. Hij werkt nauw samen met M. Arendse die in dec. 1905 benoemd wordt tot colportageleider in zijn plaats.
1906 (december). Op een vergadering van het Veldbestuur te Rotterdam krijgt Wintzen de opdracht een ‘traktaatje te schrijven over de sabbat’.
1907 (mei). Een bericht verschijnt in het kerkblad over een volksoploop tegen adventisten te Muntendam. Het is een poging om hen te intimideren. De kranten in het noorden schrijven er over. Wintzen krijgt gelegenheid om te reageren. Een samenkomst op paaszondag wordt beschermd door marechaussee, veldwachter en burgemeester. *3
Ingezegend predikant te Amsterdam (1907-1910)
1907 (augustus). Op de jaarconferentie in Den Haag wordt Wintzen ingezegend tot predikant. Klingbeil en Conradi nemen deel aan de plechtigheid. Hij krijgt de adventgemeente Amsterdam toegewezen. Zelf spreekt hij drie jaar later bij zijn vertrek over een ‘zeer gering zichtbaar succes’. Hij huurt een kerkgebouw aan de Kerkstraat 75. Bovendien neemt hij gedeeltelijk de taak van voorzitter Klingbeil over in het bezoeken van gemeenten. Het Veldbestuur verwijt Klingbeil dat hij te weinig tijd besteedt aan het werk in Nederland ten gunste van het werk in Brussel.
1910 (januari). De Europese Generale conferentie besluit dat vanaf 1 januari Vlaanderen en Wallonië samengevoegd moeten worden tot het Belgisch Veld . Tijdens de jaarconferentie in Den Haag van 27 tot 30 juli wordt Joseph Wibbens gekozen tot voorzitter van het Nederlandse veld. Daarbij wordt Wintzen gepasseerd. Klingbeil verhuist nu naar België en wordt voorzitter van het verenigde Belgische veld. Ook dit veld maakt deel uit van de West-Duitse unie.
1910 (september). Een bericht verschijnt in het kerkblad dat Wintzen, na bijna 14 jaar in Nederland gewerkt te hebben, naar Duitsland is vertrokken. Hij vervult daar tot 1922 verschillende kerkelijke functies. 4*
Administratieve functies in Duitsland en het militaire vraagstuk (1910-1922)
Wintzen werkt de eerste jaren als predikant in ‘Nordrhein-Westfalen’. Daarna te Berlijn waar hij in 1915 de omstreden brochure ‘De Christen en de Oorlog’ schrijft. Later worden hem de leiding van het werk in Oost-Pruisen en (vanuit Leipzig) de verenigingen Leipzig en Zwickau toevertrouwd. Tot slot werkt hij nog een jaar als secretaris van de Inwendige Zending in de Oost-Duitse unie.
1914 (oktober). Een artikel verschijnt van Conradi in het kerkblad ‘De Arbeider’ over het militaire vraagstuk. Hij schrijft over ‘De vijand die vernielt en verbrandt…geen middel is voor hem verwerpelijk….Zij die thuis in alle rust mogen vertoeven en op sabbat in alle vrede samen komen, kunnen dit doen, omdat een muur van helden hen beschut. Waar heden miljoenen mannen hun leven en alles op het spel zetten, om hun vaderland te beschermen en schouder aan schouder staan…, betaamt het Gods volk zeker, dat men zich niet met vragen bemoeit, die wij niet hebben op te lossen…’. Kortom, Conradi rechtvaardigt de oorlog en ziet geen heil in het stellen van (gewetens)vragen. *5
1915 (december) Wintzen schrijft (in opdracht) de omstreden brochure ‘De Christen en de Oorlog’. Evenals Conradi valt hij ten prooi aan de Duitse oorlogspropaganda. Wintzen probeert het standpunt van de Duitse leiding theologisch te onderbouwen. Hij gebruikt daarbij de voorbeelden van Abraham die Lot bevrijdt, het volk Israel dat Kanaän verovert, Kores, Nehemia, die de doodstraf instelt en Romeinse soldaten die gedoopt worden etc. Zijn conclusie is: ‘Zevende-dags Adventisten hebben in oorlogstijd de plicht om het vaderland met het wapen in de hand te verdedigen (ook op sabbat)’. Het standpunt van de ‘gewetensbezwaarde dienstweigeraar’ wordt door Wintzen resoluut afgewezen.
1916 (september). Een jaarconferentie in Den Haag onder leiding van Joseph Wibbens vindt plaats. De voorzitter van de West-Duitse unie is ook aanwezig. Het probleem van Duitse adventisten die als deserteurs in het neutrale Nederland actief zijn wordt besproken. De deserteurs organiseren zich als ‘Reformatiebeweging’. Besloten wordt besloten om het Duitse standpunt inzake het militaire vraagstuk te bekrachtigen. Wel wordt de kanttekening gemaakt (door Wibbens), dat ‘wettelijke verordeningen (ten aanzien van militaire dienst) per land kunnen verschillen’.
1918 (juni). Een jaarconferentie vindt plaats in Den Haag o.l.v. Wibbens. De enige conferentie vóór 1947 ooit zonder Duitse aanwezigheid. Er is sprake van een nieuw elan. Er worden nieuwe statuten opgesteld. Er wordt gestreefd naar rechtspersoonlijkheid van de kerkelijke organisatie.
1919 (april). Een conferentie van het Nederlandse veld vindt plaats te Amsterdam van 24 tot 27 april onder leiding van Wibbens. Er wordt gestreefd naar meer zelfstandigheid. Aansluiting bij Engeland is een optie. Nu echter als unie met twee verenigingen (conferenties). Als voorproefje wordt besloten om het Nederlandse veld al vast op te splitsen in een westelijk en oostelijk deel, elk met een eigen voorzitter. Wibbens in het Westen vanuit Den Haag en Schilstra in het Oosten, vanuit Groningen.
Duitsland is verzwakt door de oorlog en heeft aan prestige verloren. Ook binnen de Adventkerk. De kerkelijke leiding in Duitsland oogst kritiek op de ingenomen patriotische houding, maar blijft financiële steun uit de Verenigde Staten ontvangen. Het aantal leden groeit gestaag, evenals het aantal colporteurs. De eerste grote eigen kerkgebouwen worden in Berlijn en Chemnitz gebouwd.
1919 (juli). Een jaarvergadering van het Nederlandse veld vindt plaats in Den Haag. Er wordt besloten dat Joseph Wibbens voorzitter wordt van het Belgische veld. Klingbeil werd al eerder als voorzitter van dat veld ‘oneervol losgelaten’. Hij streefde naar de instandhouding van de status quo. Alles zou bij het oude blijven. Het Belgische veld zou onderdeel blijven van het werk in Duitsland. Dit was echter na de oorlog niet meer mogelijk. Klingbeil komt nu toch weer naar Nederland, naar Den Haag. Hij neemt de plaats in van Wibbens als voorzitter van afdeling West. Het Nederlandse veld als geheel blijft gekoppeld aan Duitsland. Vooral met het oog op een toekomstige (Duitse) zending in Nederlands Indië.
1920 (oktober). Een artikel van de voorzitter van de Generale Conferentie (leider wereldkerk) verschijnt in het kerkblad van de Adventkerk in Nederland. Het betreft het militaire vraagstuk. Daarin wordt de ‘Tegenbeweging’ (ontstaan als protest tegen het standpunt van de Duitse leiding) veroordeeld. Tegelijkertijd wordt gesproken over ‘fouten begaan door Duitse leiding zelf’. *6
1921 (maart) Een gecombineerde vergadering van de Belgische en Nederlandse veldbesturen vindt plaats onder leiding van Klingbeil. Een besluit wordt genomen om de statuten uit 1916 te wijzigen. Het betreft artikel 11 over het militaire vraagstuk. De wijziging is in lijn met het (nieuwe) standpunt van de Europese divisie. De wijziging wordt later dat jaar bekrachtigd op de jaarconferentie van afdeling Oost te Groningen o.l.v. Schilstra. Het kerkgenootschap laat nu haar leden ‘in militaire aangelegenheden volkomen vrij naar eigen gewetensovertuiging te handelen’. Dit vrijblijvende standpunt wordt begin 30-er jaren opnieuw tot een splijtzwam.
1921 (december). Een vergadering van afdeling West onder leiding van Klingbeil vindt plaats in Den Haag. Een sollicitatiebrief van Wintzen vanuit Duitsland wordt behandeld. Hij vraagt om een ‘tijdelijke aanstelling als predikant in Nederland’. Hem wordt medegedeeld dat ‘een tijdelijke aanstelling als predikant in ons veld niet kan worden toegestaan’. Wel zou hem vrijheid worden verleend om in een of ander gebied te colporteren.
1921 (eind december) Een vergadering van het bestuur van afdeling West onder leiding van Klingbeil vindt plaats in Den Haag. Een brief van de Duitse leiding kondigt een conferentie aan voor het gecombineerde Nederlandse veld op 22 januari 1922. Het bestuur van afdeling West vraagt naar de reden van de voorgenomen vergadering. De bedoeling is om de Duitse aanwezigheid in het Nederlandse veld te versterken met het oog op het nieuwe zendingsgebied Nederlands Indië dat is toegewezen aan de Centraal Europese Divisie.
Voorzitter Nederlandse Veld (1922-1928)
1922 ( 22 januari) De conferentie vindt plaats in Den Haag voor het hele Nederlandse veld. Een grote Duitse delegatie onder leiding van Conradi is aanwezig. Wintzen is ook uitgenodigd. Hij wordt (na langdurige bespreking) benoemd tot voorzitter van het Nederlandse veld. De afdelingen Oost en West worden samengevoegd. Klingbeil en Schilstra belanden als voorzitters op een zijspoor. Zij vertrekken na enkele jaren naar België. Anderen geven zich op voor de zending. Opengevallen plaatsen worden gevuld met Duitse werkers zoals Berthold, Schmutzler, John , Schell en anderen. Een ‘Duitse periode’ breekt aan.
1922 (augustus) Een vergadering van het veldbestuur vindt plaats onder leiding van Wintzen. Hij stelt voor de statuten uit 1921 te wijzigen. Het toen genomen besluit
met betrekking tot het militaire vraagstuk moet ‘herroepen’ en zo mogelijk ‘teruggenomen’ worden. Het Ministerie zal daarvan (onder meer door Wintzen) in kennis gesteld worden. Uiteindelijk gebeurt dit pas in 1928. De vrije keus om ‘naar eigen geweten’ te handelen wordt geschrapt. In plaats daarvan komt artikel 15: ‘In burgerlijke aangelegenheden erkent het kerkgenootschap de Overheid als het van God ingestelde gezag’. *7
Klingbeil en Schilstra bedanken voor het redacteurschap van de kerkbladen ‘Teekenen des Tijds’ en ‘De Werker’. Wintzen neemt beide functies over.
1923 (januari/februari) Wintzen verzorgt via de adventistische uitgeverij te Hamburg luxe uitgaven van het evangelisatieblad ‘Teekenen des Tijds’. Het bevat actuele thema’s met pakkende titels. De hele kerkgemeenschap (inclusief predikanten) wordt gemobiliseerd voor verspreiding en verkoop.
1924 (oktober) In het gemeenteblad ‘De Werker’ van 1 oktober 1924 verschijnt plotseling de mededeling: ‘Het Internationale Advent Zendingsgenootschap verhuist’. *8. Een statig woonhuis is aangekocht in het Statenkwartier van Den Haag.
. Het staat op naam van de adventistische uitgeverij te Hamburg en is met Duits geld betaald. Het gaat bij de verhuizing in Den Haag om de oprichting van een eigen uitgeverij. Een grote wens van Wintzen gaat hiermee in vervulling. De verkoop van boeken en bladen moet het werk in Nederland een nieuwe impuls geven. Onder Nederlandse adventisten is de aankoop omstreden. Men ontvangt liever geld voor kerkbouw. Daar is het meest behoefte aan. Men kijkt daarbij naar Duitsland waar in die tijd de eerste adventkerken (in grote stijl) worden gebouwd te Berlijn en Chemnitz.
Voorzitter West-Duitse Unie (1926-1930)
1926 (juli) Een vergadering van het Veldbestuur vindt plaats te Deventer.
Wintzen maakt bekend dat hij gekozen is tot voorzitter van de West-Duitse unie. Hij verhuist naar Bonn. De West-Duitse unie beveelt de Duitse O. Giebel aan als opvolger van Wintzen. Schilstra en Wibbens (twee Nederlandse ex-voorzitters) worden gepasseerd voor opvolging. Uiteindelijk wordt in 1928 de Duitser Wilhelm John gekozenWintzen blijft redacteur van het Nederlandse kerkblad.. [Foto 9].
1927 (april) De eerste stenen vergaderzaal annex kosterswoning wordt aangekocht te Rotterdam aan de Vriendenlaan 25, Rotterdam
1929 (april) Hendrik Twijnstra en Louis Wortman vertrekken naar Nederlands Indië. Twijnstra wordt voorzitter op Celebes, het snelst groeiende veld in de archipel.Wortman wordt leraar/preceptor op de theologische school bij Bandoeng. Beiden komen aan het eind van de Tweede Wereledoorlog om in een Japans kamp.
1929 (oktober) Een vergadering vindt plaats van het Veldbestuur in Den Haag. Bij de ‘ingekomen stukken’, is een brief van Minne Kramer. Hij is een accountant uit Leeuwarden en lid van het Veldbestuur. Hij beklaagt zich over de ondemocratische Duitse vergadercultuur. Hij heeft al eerder ingezonden brieven daarover geschreven. Zijn kritiek concentreert zich op de artikelen 47 en 49 van de (Duitse) statuten met betrekking tot ‘conferenties’. Volgens art. 47 moet de penningmeester elk kwartaal ‘een bericht over de binnengekomen geldbedragen’ publiceren. Daar is echter niets van terug te vinden. Artikel 49 gaat over de samenstelling van het rekeningscomité. Tijdens de jaarconferenties worden conferentiebeambten gekozen. Zij vormen het conferentiebestuur. Zij kiezen 4 tot 6 leken die de boeken moeten controleren, het rekeningscomité. Voorzitter en penningmeester van het Veldbestuur mogen ook aanschuiven. Eveneens aanwezige divisie- en unievertegenwoordigers. Dus beleidmakers en uitvoerders zitten samen met beleidcontroleurs aan een tafel, aldus Kramer. Het gevolg is dat de invloed van de vier tot zes controlerende leken beperkt is. Ook krijgen ze, volgens Kramer, niet alle stukken te zien. Voorzitter Wilhelm John beschuldigt Kramer (en medestanders) van ‘Duitser-haat’.
Inspectiereis Nederlands-Indië (1930-1932)
1930 (januari) Jantine Wintzen-Potze, vrouw van Wintzen, overlijdt op 47 jarige leeftijd na een zware operatie. *9
Wintzen vraagt om ontheven te worden van zijn functie als voorzitter van de West-Duitse unie en verhuist naar Den Haag. Sinds 1929 is de zending in Nederlands Indië officieel overgedragen aan de Centraal Europese Divisie. Wintzen wordt door de divisie gevraagd een inspectiereis te maken. Hij wordt verwacht per 1 november 1929 vertrekken. Wilhelm John staat er nu alleen voor in Nederland. De kritiek op het Duitse beleid neemt toe.
1930 (september) Op voordracht van Kramer wordt Wieger Holwerda benoemd tot penningmeester van het Nederlandse veld. Hij wordt door hem als veelbelovend ingeschat en heeft, net als Kramer, een Friese achtergrond. Hij moet samen met andere jonge Nederlandse talenten het roer van de Duitse leiding overnemen.
1931 (september) Een vergadering van het Veldbestuur vindt plaats in Den Haag. John maakt bekend dat per 1 januari 1932 het Nederlandse veld onder direct bestuur van de Centraal Europese Divisie komt te vallen. Dit met het oog op de zending in Nederlands Indië.
Voorzitter Nederlandse Veld (1932-1938)
1932 (januari) Terwijl hij nog op terugreis is vanuit Nederlands Indië, wordt Wintzen tot voorzitter van het Nederlandse veld gekozen in plaats van John.
1932 (maart) Wintzen is nog niet gearriveerd. John is nog voorzitter van het Nederlandse veld. Een conflict breekt uit met het bestuur van de adventgemeente Den Haag. Het betreft de zogeheten ‘Hulda-actie’. Hulda Jost, is secretaris van het weldadigheidswerk van de CED. Zij voert gesprekken met verschillende vertegenwoordigers van regeringen in Europa. Aanbevelingen van de Volkerenbond geven haar in 1932 toegang tot het Binnenhof in Den Haag. Met instemming van John spreekt zij daar met enkele leden van de Tweede Kamer over het adventistische weldadigheidswerk. Hij is in Nederland haar trouwe ‘apostel’. Dit valt slecht bij het bestuur van de adventgemeente Den Haag. Daar heerst de mening dat overheidsbemoeienis ongewenst is. In het bijzonder als het om het weldadigheidswerk gaat. De berichten over de activiteiten van dit werk nemen toe in de kerkbladen naarmate het naziregime in Duitsland meer invloed krijgt. De adventgemeente Den Haag telt veel leden met een Duitse achtergrond. Het conflict loopt hoog op. Duitse voorzitters spoeden zich naar Den Haag. Het gemeentebestuur wordt ontbonden verklaard. Het Veldbestuur ontfermt zich tijdelijk over de lopende zaken in Den Haag. De voorzitter van de Centraal Europese Divisie meent dat het om een zuiver vergader-technische aangelegenheid gaat. Als ieder lid van het Veldbestuur zich aan de regels houdt, komt alles goed.
Ook Kramer bemoeit zich nu met de kwestie. Hij bundelt het verzet tegen het Veldbestuur. Uiteindelijk verlaat een Haagse groep samen met groepen in Oost-Nederland de kerk. Wintzen is inmiddels gearriveerd en geïnstalleerd als voorzitter van het Nederlandse veld. Hij moet de zaak helpen sussen. John is nu benoemd tot predikant van de adventgemeente Amsterdam en secretaris van het weldadigheidswerk.
1932 (juli) Een jaarconferentie wordt gehouden te Rotterdam. Ringelberg en Holwerda worden ingezegend tot predikant. Kramer wordt niet herkozen als lid van het Veldbestuur. Hij schrijft daarop de brochure ‘Visite te Utrecht en Hilversum’. Hij schrijft mede uit naam van het kerkbestuur van de adventgemeente Leeuwarden. Hij uit kritiek op het Duitse financiële beleid. De brochure wordt uitgedeeld en rondgestuurd. Kramer heeft, volgens eigen zeggen, geen andere keus. Hij heeft tevergeefs drie jaar lang aan de bel getrokken.
1932 (juli) De Centraal Europese Divisie belegt een predikantenvergadering te Hannover. De Nederlandse delegatie bestaat uit:
Wintzen, Eelsing en Pieter Voorthuis. De laatste is secretaris van het Veldbestuur en een oudere broer van Frederik Voorthuis. Hoog op de agenda staat het royeren van Conradi als lid van de het kerkgenootschap van de Zevende-dags Adventisten. Zijn verwerping van de heiligdomsleer en Ellen White als profetes staan daarbij centraal. Schuberth, president van de Centraal Europese Divisie, leidt de vergadering. Hij ziet Ellen White niet als een ‘onfeilbare richtsnoer’ in de geloofsleer. Ook niet als toevoeging aan de Bijbel. Wel als bron voor ‘geestelijke opbouw, vermaning en onderwijzing’. Hij benadrukt haar positieve invloed op zijn eigen leven en het leven van de kerk. Aan het eind van de vergadering is er gelegenheid tot het stellen van vragen. Eén van de vragen betreft ‘Ellen White in haar hoedanigheid van visionaire als fundamenteel waarheidspunt’. Het antwoordt van de kerkleiding luidt: ‘Zij die het predikambt bedienen, worden niet gedwongen deze gave te erkennen’. In Nederland wordt dit standpunt door Ringelberg en Holwerda verworpen.
1932 (augustus) Conradi aanvaardt een uitnodiging van de zevende-dags baptisten om hun Generale Conferentie zittingen bij te wonen in Verenigde Staten. Dit wordt door Schuberth beschouwd als een breekpunt. Een mededelend rondschrijven van de Centraal Europese Divisie volgt. Schuberth schrijft: ‘Conradi gelooft niet meer in Ellen White als profetes en in de adventistische heiligdomsleer’. Hij breekt nu af wat hij vroeger heeft opgebouwd. Zijn vergunning als predikant is ingetrokken.
1932 (oktober) Ringelberg en Holwerda schrijven een kritische brief aan het Veldbestuur. Zij schrijven ook namens de adventgemeenten Leeuwarden, Groningen, Zwolle en Veendam. Het betreft de punten ‘fundamentele waarheden’ en ‘organisatie’. Bij ‘waarheden’ staat het militaire vraagstuk bovenaan. Een echte adventist is volgens de brief een ‘gewetensbezwaarde dienstweigeraar’. Daarna volgt ‘de waarde van Ellen White en haar geschriften’. Van een predikant van de Adventkerk mag verwacht worden dat hij de profetische gave van Ellen White erkent. Bij het thema ‘organisatie’ klinken Kramers verwijten door: ‘Ondemocratische vergadercultuur en ondoorzichtig financieel beheer’.
1932 (december) Het Veldbestuur vergadert. Vertegenwoordigers van de Centraal Europese Divisie zijn ook aanwezig. Er wordt eerst gesproken met Kramer alleen. Later met het bestuur van de adventgemeente Leeuwarden erbij. Kramer wordt aan de tand gevoeld over zijn brochure. Hij doet een aantal suggesties ter verbetering van de vergadercultuur: (1) Elk kwartaal een vergadering van het Veldbestuur (2) Een tijdige aankondiging van datum, tijd en plaats (3) De agenda moet acht dagen van te voren in het bezit van de bestuursleden zijn. (4) Tijdens de vergadering mogen geen punten meer toegevoegd worden aan de agenda (5). Er mogen geen besluiten genomen worden door de voorzitter per mededelend rondschrijven. Wat het financieel beheer betreft vindt Kramer dat er teveel geld vanuit Nederland naar Duitsland vloeit. Het betreft 26% van de tienden (voor 1931, 13.000,- gulden). Kramer wijst op de bestaande ‘terugvloeiregeling’, waarbij een deel van het geld automatisch ‘terugvloeit’. Eelsing en Eijkelenboom, twee leden van het VB, vinden een aantal klachten gegrond.
Ook het militaire vraagstuk komt aan de orde. Gewezen wordt op het besluit van de Centraal Europese Divisie van 2 januari 1923 te Gland, Zwitserland: “Adventisten zijn in principe ‘niet strijders’, maar een ieder mag naar eigen geweten handelen”.
1933 (januari) Wintzen ontvangt een handgeschreven brief van Minne Kramer. In de brief staat dat ‘begaafde Nederlanders door het heersende regime worden uitgestoten. Dit gebeurde ook al in het verleden, zoals bijvoorbeeld in het geval van Johannes de Heer en anderen’.
1933 (september) Een artikel van Wintzen over het uittreden van Conradi verschijnt in het kerkblad. De overgang van Conradi naar de Zevende-dags Baptisten is voor hem een raadsel. Als jongeman stond Wintzen zelf onder hun invloed. Conradi droeg er toen toe bij dat hij voor de Adventkerk koos. In Wintzen’s eigen woorden: ‘Hij (Conradi)) was het middel om mij tot het kinderlijk geloof aan de Here Jezus te brengen’. Nu is hij zelf Zevende-dags Baptist geworden. Wintzen hoopt dat Conradi nog tot andere gedachten komt. Hij is met hem in debat gegaan en heeft vier uur met hem gesproken. Conradi bezoekt ook Frederik Voorthuis, schoonzoon van Wintzen, op zijn ziekbed (longziekte). Voorthuis is zeer onder de indruk. Conradi bemoedigt hem met de woorden: ‘Mijn jongen, blijf jij in de waarheid die je dierbaar is…’ 11*
Conradi krijgt lucht van de ‘opstand’ in het Nederlandse veld. Hij probeert tevergeefs Ringelberg en Holwerda aan zijn kant te krijgen. Zij krijgen de notulen in handen van de predikantenvergadering te Hannover. Zij zijn van mening dat aangestelde predikanten wel degelijk in de profetische gave van Ellen White moeten geloven. Zij zetten zich af tegen de gematigde houding van de Duitse leiding. Holwerda neemt echter eind 1933 het standpunt van Conradi over ten aanzien van Ellen White en zegt zijn lidmaatschap op.
Eerder reageren Ringelberg en Holwerda per brief op een vergadering samen met het Veldbestuur te Zwolle. Hun conclusie is: ‘Inzake het militaire vraagstuk gaan wij niet akkoord met het standpunt van het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten’. Bedoeld wordt dat een rechtgeaarde adventist een principiële dienstweigeraar is.
Op een vervolgvergadering, wederom in Zwolle vraagt Holwerda aan Wintzen: ‘Hoe staat u nu tegenover de door u geschreven brochure ‘De Christen en de Oorlog’ uit 1915’? Wintzen verklaart dat hij die brochure uit volle overtuiging heeft geschreven en dat nog niemand op grond van de Bijbel die brochure heeft weerlegd. Maar de brochure wordt door hem niet meer herschreven of verspreid. Wintzen noemt als argument onder meer het voorbeeld uit het Nieuwe Testament over het dopen van soldaten door Johannes de Doper. Per brief laten Ringelberg en Holwerda later weten dat zij niet van plan zijn vrijwillig het predikambt neer te leggen. Zij kunnen echter niet over gewetensvragen blijven zwijgen.
1933 (januari) Schuberth prijst in een brief hun openhartigheid. Wintzen wenst opnieuw een vergadering van het Veldbestuur samen met Ringelberg en Holwerda te Utrecht op zondag 15 januari. Als door hen op deze uitnodiging niet wordt ingegaan, volgt automatisch ontslag. De uitnodiging wordt per aangetekende brief verstuurd. Ringelberg en Holwerda laten schriftelijk weten geen heil te zien in nog een vergadering. Er is namelijk geen duidelijk antwoord gegeven op hun eerdere vragen. Zij formuleren opnieuw de hoofdpunten met betrekking tot de onderwerpen ‘grondbeginselen’ en ‘organisatie’ en vragen om een schriftelijk antwoord. Pas daarna kan een gesprek zinvol zijn.
Op de dag van de vergadering (zondag 15 januari) sturen zij een telegram waarin opnieuw gevraagd wordt om een schriftelijk antwoord op de vragen uit hun laatste brief. Zij tonen daarmee hun bereidheid om daarna voor de derde keer te vergaderen. Het Veldbestuur reageert met tien vragen waarop alleen met ‘ja’ geantwoord kan worden. In vraag tien wordt om een schuldbekentenis gevraagd met als ‘deadline’ 19 januari. Vraag tien kan echter door Ringelberg en Holwerda niet met een volmondig ‘ja’ beantwoord worden. Het gevolg is ontslag op staande voet.
Tegelijkertijd zeggen ongeveer honderd leden hun lidmaatschap op, waaronder ook leden van de groep uit Den Haag. De afgescheiden partij valt echter uiteen in vijf groepjes die niet levensvatbaar blijken te zijn. Het merendeel keert tijdens en na de oorlog weer terug.
1933 (maart) Wintzen schrijft een artikel in het gemeenteblad ‘De Adventbode’. De titel luidt: ‘Het internationale verband onzer gemeente’. Hij verklaart daarin dat ‘…de gemeente als het lichaam van Christus behoort één te zijn. Elk nationalisme of elke tegenstand tegen de een of andere leiding op grond van nationaliteit is absoluut uit den boze’. Vervolgens schrijft hij een brochure van zes en negentig bladzijden met als titel ‘Strijd en Overwinning’, waarin hij alle argumenten van de tegenpartij tracht te ontzenuwen.
Het weldadigheidswerk eist ook aandacht. John stelt voor de villa ‘Zonheuvel’ , Biltseweg 14, Bosch en Duin te kopen. Het is bedoeld als opvanghuis voor kansarme kinderen. Op die manier moet het adventistische weldadigheidswerk in Nederland op de kaart worden gezet. Dit past binnen het beleid van de Centraal Europese Divisie. De totale kosten bedragen 20.000,- gulden.
Wintzen stemt tegen met het argument dat ‘de grootste zuinigheid betracht moet worden’. Volgens hem zou ook de Centraal Europese Divisie tegen zijn. Het gaat bovendien ten koste van de woordverkondiging. Alleen in de buurt van Dresden is sprake van een soortgelijk project. Maar John zet zijn zin door. De villa Zonheuvel wordt uiteindelijk gekocht voor 17.000,- gulden. De inwijding vindt plaats tijdens het weekend van 14 tot 16 juli 1933. Het grootste deel van de aankoopkosten wordt betaald uit een erfenis (van mevrouw Pieters). De rest door giften van leden en de verkoop van bladen.
1936 (november) Wintzen wil nu Nederlander worden. Hij stuurt een mededelend rondschrijven aan de leden van het Veldbestuur. Het betreft ‘het verkrijgen van het Nederlands staatsburgerschap’. Ook Duitse predikanten in Nederland wordt aangeraden om zo spoedig mogelijk Nederlanderschap aan te vragen. Hij noemt als aanleiding ‘het groeiende nationalisme zowel in Nederland als ook in Duitsland’. Wintzen geeft zelf het goede voorbeeld. Hij kan namelijk volgens de Nederlandse wet als Duitser geen voorzitter zijn van een Nederlandse vereniging. Het Nederlanderschap laat echter op zich wachten. Het schijnt niet gemakkelijk te zijn. Hij hoopt op een gunstige beslissing. Pas na drie jaar gaat zijn wens in vervulling.
1937 (mei) In 1919 vlucht E. Dörschler uit Duitsland naar Nederland. Als dienstweigeraar en lid van de Reformatiebeweging is hij daar niet meer veilig. De Reformatiebeweging is een afsplitsing van de adventgemeente in Duitsland. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt door kerkleiders geen ruimte gelaten voor gewetensbezwaarde dienstweigeraars. Er wordt ook geen verband gelegd tussen deze oorlog en de tijdprofetieën in de Bijbel. Volgens sommigen zijn de leiders van de Adventkerk nu afgeweken van een aantal fundamentele leerpunten. De Reformatiebeweging moet nu het roer overnemen. Zij zien zichzelf nu als de ware ‘Adventkerk’. De beweging valt echter spoedig uiteen in verschillende kleine groepen. Meestal rond een autoritaire leider. Reformgemeenten worden dan ook vaak aangeduid met de naam van hun leider. Het betreft in Nederland de groepen Dörschler, Richter en Ringelberg.
De Dörschler-groep bestaat in 1937 uit zestig gedoopte leden. De groep beschikt over onroerend goed in Amersfoort. Het betreft vier naast elkaar gelegen huizen (twee onder een kap), plus een kerkgebouwtje en een privé huis voor Dörschler en zijn gezin. De totale waarde wordt geschat op 50.000,- gulden. Verder beschikt de groep over een boekendepot met godsdienstige lectuur. Want de belangrijkste activiteit bestaat uit colporteren. Elke colporteur ontvangt een deel van het verkoopbedrag. De rest wordt op de bankrekening van Dörschler gestort.
Begin 1937 rijst het verzet tegen het autoritaire leiderschap van Dörschler. Verschillende leden worden uitgesloten, waaronder twee leden van het bestuur. Het betreft de broeders A. E. Dingjan (secretaris) en E. van Alphen (predikant). Zij lopen over naar de ‘Grote Gemeente’ (het officiële Kerkgenootschap van de ZDA). Uiteindelijk worden zij daar als predikant geaccepteerd.
Als in 1938 Dörschler overlijdt, wordt zijn vermogen toegekend aan zijn naaste familie. Twintig leden gaan daartegen in beroep. Het geld behoort toe aan de reformgemeente en niet aan Dörschler’s familie. De vraag is of de groep als rechtspersoon staat geregistreerd. Dit blijkt niet het geval te zijn. Dus het geld moet worden toegekend aan Dörschler’s naaste familie.
Enkelen van de ‘Dörschler groep’ sluiten zich nu aan bij de groep van Richter. In 1947 zoekt Richter echter toenadering tot de ‘Grote Gemeente’. Hij wil voor zijn definitieve terugkeer naar Duitsland het schisma ongedaan te maken. Dit lukt slechts ten dele. De Richter-groep is voor en na de oorlog zeer actief te Amsterdam en in de provincies Friesland en Groningen. In de jaren 50 en 60 wagen verschillende leden de overstap naar de ‘Grote Gemeente’. De reformgemeente bestaat tot op de huidige dag, al is het op zeer bescheiden schaal.
1937 (juni) Er verschijnt op 2 juni een bericht in ‘Het Nieuws van de Dag’, over het verbod van de sekte van de Zevende-dags Adventisten in Duitsland en de inbeslagneming van al hun goederen. Dit bericht is gebaseerd op Duitse bronnen. Bij navraag in Duitsland blijkt het om de Reformatiebeweging te gaan. Zij staan bekend als gewetensbezwaarde dienstweigeraars. Dit krantenbericht wordt op juni gerectificeerd na een protestbrief van Wintzen. Wel is de officiële kerk van de Zevende-dags Adventisten in 1933 in Pruisen en Hessen een korte tijd in de ban gedaan.
De schrik zit er in ieder geval goed in bij de leiding in Duitsland en Nederland. Het vieren van de joodse sabbat is verdacht. De adventistische achtergrond van Johannes de Heer is ook zorgwekkend omdat hij, na zijn breuk met de Adventkerk in 1902, als medeoprichter van de Maranathabeweging een speciale plaats in voor het joodse volk in de eindtijd.
1937 (oktober) John keert terug naar Duitsland. Hij is als Duitse kerkleider uit hetzelfde hout gesneden als Wintzen. Ook hij beschikt over ruime ervaring en goede connecties. Hij heeft in totaal negen jaar in Nederland gewerkt. Vijf jaar als voorzitter en vier als predikant van de adventgemeente Amsterdam met daarnaast ook leider van het weldadigheidswerk. Hij heeft al die jaren nauw samengewerkt met Wintzen. Hij is nu benoemd tot voorzitter van de Hansa Conferentie met als hoofdzetel Hamburg. Hij is een jaar lang ernstig ziek geweest. Hij schrijft zijn ziekte en vertrek toe aan Wintzen. Het gaat dan niet alleen om een meningsverschil over het weldadigheidswerk. Het heeft te doen met Wintzens leiderschapsstijl. Zijn conclusie is: ‘Werkers raken ontmoedigd door zijn optreden’.
Wintzen haalt nu Friedrich Bäcker naar Nederland. Hij moet John vervangen en de Duitse positie in het Nederlandse veld versterken. Hij fungeert als plaatsvervanger van Wintzen tijdens zijn afwezigheid (en ziekte). Bäcker was zendeling in Turkije en is teruggekeerd naar Duitsland vanwege de gezondheidstoestand van zijn vrouw. Bäcker beschikt als ex-zendeling over internationale contacten. Hij is bekwaam als leider met zendingservaring. Hij staat open voor contacten met andere kerken op internationaal niveau. Hij is goed in administratie en begaan met het jeugdwerk. Hij wekt belangstelling op voor de zending en correspondeert met Duitse-, Amerikaanse- en Nederlandse zendelingen in Nederlands Indië. Hij schrijft brieven in het Engels en het Frans. Als leider is hij meer toegankelijk dan Wintzen. Tegelijkertijd is hij een trouwe uitvoerder van Wintzen’s plannen. Hij neemt tijdens de oorlog steeds meer taken van Wintzen over en wordt in 1940 benoemd tot waarnemend voorzitter van de afdeling Zuid. In 1941 wordt hij benoemd tot penningmeester van de nieuw opgerichte Nederlandse Unie. Hij heeft deze functie tot 1944 uitgeoefend. Zijn opvolger is de Nederlander Karel Beijer. Bäcker moet tijdens de oorlog ervoor zorgen dat de financiële kanalen met Duitsland en de Generale Conferentie in de Verenigde Staten open blijven. Tegelijkertijd is Bäcker een overtuigde Duitse nationalist. Hij verdedigt in 1942 de Duitse inval in Rusland met het argument: ‘Het schept nieuwe kansen voor de prediking van de boodschap’. Daar wordt door sommige Nederlandse adventisten met verontwaardiging op gereageerd.
1937 (november) Het Veldbestuur vergadert. Bovenaan op de agenda staat een bespreking van de reorganisatieplannen geformuleerd door de Generale Conferentie. De herschikking blijkt nodig vanwege de algemene politieke situatie. Voorgesteld wordt om de Centraal Europese Divisie op te splitsen in de secties A en B. Sectie A bevat alleen het Duitse veld met als hoofdzetel Berlijn. Sectie B bevat het Nederlandse veld met als hoofdzetel de Generale Conferentie. Beide secties komen onder apart bestuur. De definitieve beslissing valt bij besprekingen in Berlijn of Wenen. Wintzen is daar als enige afgevaardigde bij aanwezig. De vraag is nu: ‘Wat wil het Veldbestuur? Sectie A of B’? Men kiest met vier stemmen voor en twee tegen voor sectie B. Dit betekent in de praktijk loskoppeling van Duitsland. Hendrik Eelsing, zwager van Wintzen, is een van de twee tegenstemmers. Dit wordt extra in de notulen vermeld. Wintzen doet nu een voorstel tot reorganisatie. Het Nederlandse veld moet een uniestatus krijgen met twee conferenties. Dit ‘om stemrecht te kunnen hebben in geval van een directe aansluiting bij Generale Conferentie in de Verenigde Staten’.
Voorzitter Nederlandse Unie en de bezetting (1938-1943)
1938 (januari) Het Veldbestuur vergadert in Den Haag. Het Nederlandse veld blijft verbonden met Duitsland. Aldus is in Berlijn besloten. Voor sommigen een reden tot blijdschap.
1938 (maart) Het Veldbestuur vergadert te Utrecht. Het Nederlandse veld wordt nu gepromoveerd tot Nederlandse Unie met de twee afdelingen Noord en Zuid. Wintzen blijft voorzitter van zowel de Unie als de afdeling Zuid. F. Voorthuis, schoonzoon van Wintzen, wordt secretaris van de Unie. Eelsing, zwager van Wintzen wordt voorzitter van de afdeling Noord. De Nederlandse hulppredikant Leijder Havenstroom wordt op 8 juli benoemd tot penningmeester van de Nederlandse Unie.
1938 (juli) Joodse geloofsgenoten vragen om hulp. A. Pioch is voorzitter van de Hessisch-Westfaalse Conferentie. Hij vraagt Friedrich Bäcker om hulp voor Max-Israël Munk en zijn vrouw. Munk is vijftig jaar oud en dertig jaar adventist. Hij kan als niet-ariër geen werk krijgen. Munk is goudsmid, maar krijgt geen vergunning om zijn beroep uit te oefenen. Hij heeft bovendien ervaring in de mijnbouw en de agrarische sector. Hij is in zijn woonplaats maatschappelijk betrokken en beschikt over een schriftelijke aanbeveling van de plaatselijke burgemeester. Pioch schrijft: ‘Zoals u weet wordt hier in Duitsland aan deze mensen geen enkele kans meer gegeven. Ook de Centraal Europese Divisie kan niets voor hem doen’. We kunnen hem en zijn vrouw moeilijk een leven lang onderhouden’. Munk wil nu naar Nederland. Bäcker schrijft: ‘Na ruggespraak met Wintzen delen wij u mee, dat van ons uit niet veel te verwachten is. Het is moeilijk om in Nederland een werkvergunning te krijgen’…
1938 (oktober) Wintzen mag als afgevaardigde van de Nederlandse Unie de Generale Conferentie zittingen bijwonen te Battle Creek (Michigan). Hij logeert in het Kellogg sanatorium. Tijdens de zittingen krijgt hij een hartaanval. Volgens Bäcker is dit niet de eerste keer. Hij laat zich in het sanatorium grondig onderzoeken en moet voortijdig terugkeren naar Nederland en op doktersadvies rust houden.
1939 (april) Manfred Hirsch is een Oostenrijkse joodse geloofsgenoot. Hij is in dienst van de Adventkerk als colporteur. Hij en zijn gezin lopen gevaar gedeporteerd te worden. Adventisten in Oostenrijk kunnen niets voor hen doen. Een Rooms-Katholiek Comité voor joodse vluchtelingen heeft hem naar Sluis (Zeeuws Vlaanderen) gehaald. Hij verblijft daar in een Rooms-Katholiek opvangcentrum. Zijn zoon ziet kans naar Zuid Amerika te vluchten. Zijn vrouw is in Wenen achtergebleven. Tot 11 mei 1939 mag zij Oostenrijk verlaten. Zij heeft daarvoor echter een uitnodigingsbrief uit Nederland nodig. Hirsch wendt zich per brief tot de Duitse adventpredikant Schmutzler te Amsterdam. Na vijf smeekbrieven reageert Schmutzler. Degene die garant staat moet ook opdraaien voor de kosten. Bovendien vraagt Hirsch om een bedrag van 100,- gulden aan reisgeld voor zijn vrouw.
Schmutzler pleegt overleg met Wintzen. Eerst moet het antwoord van de leiders in Berlijn en Wenen worden afgewacht. Daarna kan het uniebestuur een besluit nemen. Volgens Wintzen ‘hebben we tot hiertoe weinig bemoedigende ervaringen opgedaan met vleselijke Israëlieten die adventist werden’. Als er geld gegeven moet worden kan Schmutzler dat beter privé regelen. ‘Het zal wel zo’n vaart niet lopen met die concentratiekampen’, aldus Wintzen. Hij vraagt zich af: ‘Waarom schrijven de broeders uit Berlijn en Wenen niet? Kunnen ze niet of willen ze niet’! Er wordt in juli voor de vrouw van Hirsch een verblijfsvergunning aangevraagd. De vreemdelingendienst te Amsterdam geeft daartoe geen toestemming.
Hirsch krijgt een zenuwinzinking. Hij moet rust houden. Dit is in het opvangcentrum niet mogelijk. Hij verblijft op uitnodiging enkele weken bij geloofsgenoten te Middelburg. Daarna wordt hij opgevangen in Den Haag en Amsterdam. Hij verblijft ook enige tijd op Zonheuvel. In Brazilië regelt de zoon van Hirsch verblijfsvergunningen voor zijn ouders. In april 1940 vertrekt het echtpaar per boot naar Zuid-Amerika. De overtocht kost 200,- gulden en wordt door de Nederlandswe Unie betaald.
1939 (oktober) Wintzen verblijft in 1939 enkele maanden in het Duitse kuuroord Bad Nauheim. Hij laat om de vijf weken water aftappen om de druk op het hart te verlichten. Kortom, De Nederlandse Unie wordt vanaf 1938 bestuurd door een man die ernstige gezondheidsklachten heeft. Hij laat eind 1939 Eelsing drie maanden bijscholen op het adventseminarie te Washington. Hij ziet in hem een mogelijke opvolger.
Johan Hendrik Weidner wil naar Nederland komen. Hij woont in Parijs maar is Nederlander. Hij is sinds 1899 adventpredikant. Zijn vader is in die tijd hervormd predikant te Gent. Johan wilde aanvankelijk in zijn voetstappen treden. Hij doorloopt daartoe in Doetinchem het gymnasium. Hij is al kandidaat-predikant als hij in aanraking komt met adventisten te Gent. Hij wil nu adventpredikant worden. Hij bezoekt daartoe de seminaries te Friedensau (Duitsland) en Watford (Engeland) voor verdere studie.
Hij studeert later ook aan de universiteit van Londen. Hij laat zich te Watford dopen en geeft daar les in Grieks en Latijn. In 1899 treedt hij in dienst van de Adventkerk. Hij werkt als colporteur, vertaler en predikant in het Nederlands Belgische Veld. Later als docent Grieks/Latijn aan het seminarie Collonges in Frankrijk. Weidner is mogelijk van joodse afkomst. Dat zou opgemaakt kunnen worden uit een brief gericht aan Wintzen. Daarin schrijft hij: ‘U weet dat ik een jood ben…’ Mogelijk was zijn moeder een Jodin of zijn vader als een bekeerd Hervormd predikant. 13*
Tijdens de Eerste Wereldoorlog, werkt Weidner als predikant te Brussel. Hij houdt daar een zwakke gezondheid aan over. In 1919 raakt hij betrokken bij een groot conflict rond Klingbeil, toen voorzitter van het Belgische veld. Klingbeil en Conradi willen namelijk dat dit veld bij Duitsland blijft. Weidner heeft daar moeite mee. Hij maakt zich (samen met anderen) sterk voor aansluiting bij Frankrijk als onderdeel van een nieuw op te richten Zuid-Europese divisie, met Bern als hoofdzetel. Het gevolg is dat het Belgische veld voor het werk in Duitsland verloren gaat en Klingbeil oneervol wordt losgelaten. Na een kort verblijf op Collonges, wordt hij in 1919 naar Den Haag verplaatst. Weidner wordt geadviseerd naar Zwitserland te gaan om op krachten te komen.
In 1939 is Weidner 58 jaar. Hij wil met vervroegd pensioen vanwege zijn zwakke gezondheid. Hij woont in Parijs, heeft dertig dienstjaren en wil terug naar zijn thuisbasis Nederland. Wintzen probeert hem over te halen in Parijs te blijven. Wintzen beweert dat het aantal echte dienstjaren van Weidner veel lager is dan dertig. Bovendien betwist hij zijn officiële aanstelling als employee van het Nederlands-Vlaamse Zendingsveld in de periode 1899 tot 1910. Weidner zou toen nooit ‘een regelmatig aangestelde werker zijn geweest’. Hij verwijst Weidner naar de Zuid-Europese Divisie als de verantwoordelijke instantie. Bovendien verklaart Wintzen geen geld te hebben om het pensioen te betalen. Wintzen stelt nu een alternatief dienstjarenverslag samen. Daaruit moet blijken dat de Nederlandse Unie niet verantwoordelijk is. Maar Weidner laat zich niet van de wijs brengen en komt toch naar Nederland.
Hij en zijn vrouw wonen tijdelijk in bij zijn zuster te Utrecht. Alle onkosten worden door de Zuid Europese Divisie vergoed. De vraag is nu: ‘Wie betaalt zijn pensioen’? Volgens de regels van de Generale Conferentie moet Nederland betalen. Weidner is daar namelijk als employé begonnen. Wintzen bestrijdt dit. Maar de feiten spreken anders. In het officiële kerkblad ‘De Arbeider’ komt Weidners naam als employé verschillende keren voor.
Tot 1910 waren Nederland en Vlaanderen organisatorisch met elkaar en met het werk in Duitsland verbonden. Het aantal werkonderbrekingen voor studie (tot 1910) zijn indertijd door de toenmalige Europese Generale Conferentie goedgekeurd en erkend. Zijn salaris in Zwitserland en Frankrijk, is door de Centraal Europese Divisie betaald uit het ondersteuningsfonds tot eind 1938. De Centraal Europese Divisie stopt dan plotseling zonder opgaaf van reden met betalen. Later blijkt dat de Generale Conferentie in de jaren dertig Weidners salaris heeft betaald door het te verrekenen met fondsen die terugvloeien naar de Centraal Europese Divisie. Eind 1938 moet de Generale Conferentie daarmee stoppen omdat het betalingsverkeer tussen Duitsland en de Verenigde Staten onmogelijk wordt door de gespannen politieke situatie.
Uiteindelijk betaalt Wintzen toch, maar wel op basis van een door hemzelf opgesteld alternatief dienstjarenverslag. Weidner ontvangt daardoor bijna de helft minder dan waar hij recht op meent te hebben. De betalingen worden gedaan uit het zendingsfonds in plaats van het pensioenfonds. Zijn emeritaat is dus nooit officieel erkend. De verhouding tussen de familie Weidner en de half Duitse bestuurselite in Den Haag is dus allesbehalve hartelijk.
1939 (september) Eelsing is terug van studieverlof in Verenigde Staten. Net op tijd voor de vergadering van het Uniebestuur op 3 september te Utrecht. Wintzen is afwezig. Eelsing brengt verslag uit. Hij heeft met een klein comité van de Generale Conferentie gesproken over een bestuurlijke herorganisatie. Ook hij kiest nu samen met het Uniebestuur voor aansluiting bij de Generale Conferentie en loskoppeling van de Centraal Europese Divisie, waartoe ook Duitsland en Oostenrijk behoren. ‘Als Nederland onderdeel blijft van de (Duitse) Centraal Europese Divisie, zullen de leden in geval van oorlog de kerk verlaten of overstappen naar de Reformatiebeweging. Dit is al eerder gebeurd tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. De Nederlandse Unie kan nu beter tijdelijk onder de hoede van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten blijven als neutrale instantie’, aldus Eelsing. Deze beslissing wordt door Voorthuis in zijn functie als secretaris op 20 september 1939 per brief aan de Centraal Europese Divisie kenbaar gemaakt. Alleen het boekenhuis blijft nog als filiaal met Duitsland verbonden. De Centraal Europese Divisie reageert afwijzend met twee brieven. Voorzitter A. Minck vindt de beslissing voorbarig. Alles moet bij het oude blijven. Hij belooft Nederland te bezoeken zodra hij een visum krijgt. Wintzen schrijft nu een brief naar McElhany, voorzitter van de Generale Conferentie in de Verenigde Staten. Ondanks de afwijzing van Minck, wil ook hij dat de Nederlandse Unie toch tijdelijk losgekoppeld wordt. Minck belooft verschillende keren Nederland te bezoeken maar krijgt van de autoriteiten geen visum.
Begin september wordt de nieuwe penningmeester Leijder Havenstroom plotseling ziek. Hij raakt verlamd als gevolg van een hersentumor. Bäcker en Wintzen nemen zijn taak over. Er is geen geld voor een nieuwe benoeming.
1940 (mei) Nederland capituleert en wordt door Duitsland bezet. Wintzen weigert af te treden. Hij wil laten zien dat de Nederlandse Unie hem nu hard nodig heeft. Hij stelt dat alleen de leiders in Berlijn kunnen beslissen over een regimewissel (de losmaking van Duitsland is vooralsnog niet doorgevoerd). Hij wil de touwtjes voorlopig strak in handen houden. Hij beseft dat niet iedereen daar blij over is. Maar juist nu is zijn bijdrage van grote betekenis. Zo valt Nederland nu bijvoorbeeld onder het Duitse belastingsysteem. Wintzen weet daar alles vanaf. Nederland is nu arm geworden. Maar volgens Wintzen zullen de leiders in Berlijn geld sturen. Ook in Nederland is er nog toekomst. De bezetting vraagt echter om creatieve oplossingen.
Het Uniebestuur moet gereorganiseerd worden. Voorthuis en Bäcker worden naar voren geschoven als voorzitter en penningmeester. Eelsing moet op zijn beurt wachten, aldus Wintzen. Eelding blijft voorlopig in Apeldoorn wonen als voorzitter van de Noord-Nederlandse conferentie (voortaan afdeling Noord). Hij mag Wintzen in geval van nood eventueel als waarnemend voorzitter vervangen. Wintzen vindt dat F. Voorthuis zo spoedig mogelijk moet worden ingezegend. De laatste wordt als waarnemend secretaris aan de Nederlandse Unie toegevoegd. Wintzen spreekt met niemand zo uitvoerig over al zijn plannen als met Voorthuis. ‘Hij kan dan mijn gedachten toelichten. In geval ik ziek ben, spreekt Voorthuis in mijn plaats’, aldus Wintzen. Bäcker wordt waarnemend voorzitter van de Zuid-Nederlandse conferentie (voortaan afdeling Zuid). Hij handelt alle correspondentie af en neemt nu de plaats in van Havenstroom als penningmeester van de Unie. Wintzen verwacht dat Eelsing (zijn zwager) zijn opvolger wordt, maar weet dat nog niet zeker. ‘Hij is sterk in evangelisatie maar zwakker als leider van het veld’, aldus Wintzen.
Eelsing denkt echter aan een regimewissel en een vertrek van Wintzen. Hij laat dit hier en daar doorschemeren. Voor het salaris van Wintzen kunnen twee nieuwe predikanten worden aangesteld. Maar Wintzen zelf denkt daar anders over. In geval van financiële nood, beschikt Wintzen over alle goede contacten. Bovendien zullen de Generale Conferentie de Centraal Europese Divisie een regimewissel niet toestaan. Het werk in Nederland heeft in de toekomst de Centraal Europese Divisie hard nodig. Eelsing verwijst echter naar eerder gemaakte afspraken zoals loskoppeling van de Centraal Europese Divisie en de bevoegdheid zelf te beslissen in tijd van oorlog. Wintzen wil daarvan nu niets weten. Alleen hij is instaat om tijdens de bezetting de kerk op de been te houden.
Eelsing komt nu met een tussenoplossing. Hij wil naar Den Haag verhuizen en de plaats van Bäcker innemen. Maar Wintzen acht de tijd nog niet rijp. Voorthuis profileert zich steeds meer als zijn vertrouweling.
1940 (september) Wintzen heeft informatie ingewonnen over het uitgeverswerk en de colportage in bezet Nederland. Voor beroepscolportage is geen vergunning nodig. Vrijwilligers mogen colporteren met zendingsbladen. Er mag alleen niet gecollecteerd worden. Ook het vragen om gaven is verboden. Alleen de prijs die in het blad staat mag in ontvangst genomen worden. De winst mag besteed worden voor kerkelijke doeleinden. In de visie van Wintzen kunnen ook predikanten meer bij het verkopen van boeken en gezondheidsbladen worden betrokken. Kandidaat-predikanten die pas van school komen, moeten een jaar lang colporteren en minimaal 10 gulden per dag verkopen. Volgens Wintzen, is ook in colportage Duitsland toegestaan. Het uitgevershuis in Hamburg komt handen te kort.
Predikanten hebben echter steeds meer moeite met opgelegde verkoopquota. Sommige kandidaat-predikanten, die pas van school komen, weigeren. Zij zijn te weten gekomen dat in Duitsland door predikanten niet gecolporteerd wordt. Bovendien krijgen ook kandidaat-predikanten, die pas van school komen, daar gewoon een salaris. Anderen geven te kennen geen tijd te hebben voor colportage.
Eelsing verkoopt samen met leden zendingsbladen te Apeldoorn. Enkele leden worden opgepakt door de politie. Eelsing blijft buiten schot. Wintzen verwijt hem dat hij niet meegegaan is naar het politiebureau. Volgens hem is vrijwillige colportage voor honderd procent legaal. Toch raad hij aan om de volgende keer buiten de grenzen van de gemeente Apeldoorn te colporteren.
1940 (oktober) Het Uniebestuur vergadert in Den Haag. Wintzen treedt om gezondheidsredenen tijdelijk af als voorzitter. Eelsing zal hem daar waar nodig is vervangen. Bäcker vervangt Wintzen voorlopig als voorzitter van de afdeling Zuid. Daarnaast doet hij de centrale boekhouding. F. Voorthuis wordt gekozen tot waarnemend secretaris van het Uniebestuur. Besloten wordt dat hij zo spoedig mogelijk wordt ingezegend tot het predikambt. Dit gebeurt in februari 1942.
1940 (december) De leider van de NSB (Nationaal Socialistische Beweging, de Nederlandse pendant van de Duitse Nazi partij) spreekt de wens uit dat in de toekomst alle bonden en verenigingen aangemeld moeten zijn bij de overheid. De Adventkerk in Duitsland geeft het advies om vanaf nu de uitdrukkingen ‘vereniging’ en ‘bond’ te vermijden en de volgende stappen te ondernemen: elke gemeente is autonoom, men organiseert een jeugd- dorcas- en zanggroep, men houdt geen deelnemerslijsten bij, vrijwillige gaven worden in een collectebusje opgehaald, en iedere gemeente richt een evangelisatiekring op die de vrijwillige geschriftenevangelisatie organiseert.
1941 (mei) F. Voorthuis wordt door Wintzen naar Hamburg en Berlijn gestuurd. Hij komt terug met de boodschap dat “in Duitsland onze bladen die een kerkelijk karakter dragen niet meer mogen verschijnen wegens papierschaarste. Het gemeenteblad ‘Der Adventbote’ verschijnt voor het laatst op 15 juni 1941. Schijnbaar kan ons gezondheidsblad nog wel verschijnen”. Maar Wintzen blijft optimistisch. De eerste oplage (8000 exemplaren) van het boek van Voorthuis met de titel, ‘Vanwaar, Waartoe, Waarheen?’ is al uitverkocht. Zolang het in Nederland nog kan, moeten alle mogelijkheden benut worden. Er is nog voor twee jaar papier in voorraad. Er kan dus nog steeds gedrukt en verkocht worden. Wij moeten doorgaan zolang het nog kan. Want bij sluiting moeten de colporteurs financieel ondersteund worden. Er komt dan ook voor predikanten geen loonsverhoging meer, aldus Wintzen.
1941 (maart) De adventistische predikant Jan Lankhorst schrijft een brief aan Wintzen. Het betreft een adventist uit een van de noordelijke provincies. Deze getuigt in de trein van zijn geloof. Hij wijst daarbij op het verdeelde koninkrijk in het Bijbelboek Daniël hoofdstuk twee. Het laatste koninkrijk voor de komst van Christus zal verdeeld blijven. De tekst zegt letterlijk: ‘Zij zullen niet aan elkaar hechten’ (verzen 43 en 44). Anders gezegd: Er is geen ruimte meer voor een ‘Derde Rijk’. Het is een wijd verbreide gedachte onder adventisten. Het gevolg is dat de desbetreffende adventist wordt afgevoerd naar een concentratiekamp. Wintzen houdt in zijn antwoord aan Lankhorst rekening met een aansluiting van Nederland bij het Duitse Rijk.
Er rijst twijfel bij sommige adventisten in Nederland over de uitleg van Daniël hoofdstuk twee. Het verdeelde koninkrijk strookt niet met de huidige feiten. De Duitse opmars schijnt niet te stuiten. Wintzen waarschuwt in zijn brief aan Lankhorst tegen een al te letterlijke uitleg. De Lage landen stonden eeuwen terug onder Spaans bewind. Ook een tijdlang onder Frankrijk (Napoleon). Er zullen dus pogingen ondernomen worden tot vereniging, maar ‘zij zullen niet aan elkaar hechten’. Als bepaalde landen echter voor korte of langere tijd samengevoegd worden, bestaat altijd de mogelijkheid tot hechten. Vervolgens haalt Wintzen het voorbeeld aan van Oostenrijk. Hij wijst op de vrijwillige aansluiting (Anschluβ) bij Duitsland. Wintzen vraagt zich af: ‘Wat zullen onze predikanten in Oostenrijk hierover zeggen’?
1942 (februari) F. Voorthuis wordt ingezegend als predikant hoewel hij feitelijk slechts enkele jaren in het pastoraat werkzaam is geweest. Het opent voor hem wel de mogelijkheid om in de nabije toekomst zijn schoonvader Wintzen op te volgen als unievoorzitter. Het ingezegend zijn als predikant is voorwaarde om deze positie te kunnen verwerven. Wintzen heeft al in 1940 aangegeven dat hij Eelsing minder geschikt acht als opvolger.
1942 (april) Er zijn in november unieverkiezingen op komst. Wintzen wil het initiatief in handen houden. Hij komt tijdens een vergadering van het Uniebestuur met nieuwe voorstellen. De uniestatus blijft behouden. De afdelingen Noord en Zuid worden opgeheven. Wintzen zelf zou dan eerste unievoorzitter worden. Eelsing zou dan op verzoek van Wintzen zelf, eventueel tweede (en soort loco) unievoorzitter kunnen worden. Na lang beraad wordt aan het eind van de vergadering besloten dat Eelsing en Bäcker toch in hun oude functie blijven, maar dat de afdelingen Noord en Zuid opgeheven worden. Dit plan valt niet goed bij Eelsing. Alles moet op een volgende vergadering in juli opnieuw bekeken worden. Toelichten wat Eelsing en Backer op dat moment doen?
1942 (april) De eerste dwangmaatregelen doen zich gelden. De bezetter wil namelijk dat het boekenhuis gesplitst wordt in twee stichtingen: ‘Een commerciële en een niet commerciële’. Volgens Wintzen is geen andere keus mogelijk. De uitgeverij wordt nu ‘privé- eigendom’. Voorthuis tekent voor de commerciële en de niet-commerciële afdeling. De laatste staat onder het gezag van een aparte commissaris voor ‘niet-commerciële verenigingen en stichtingen’. Deze is belast met het opruimen van instituten die zich niet met de nieuwe orde willen verstaan. Hij kan justitiële maatregelen treffen en verenigingen of stichtingen aan banden leggen.
De commerciële uitgeverij moet nu op last van de overheid als zelfstandig lichaam geregistreerd worden. Voorthuis moet daarvoor zorgen. Registratie betekent in feite ‘heulen met de bezetter’ en het accepteren van controle. Wintzen heeft daar al eerder zijn zorg over kenbaar gemaakt. Alle uitgeverijen en beroepscolporteurs moeten zich nu laten inschrijven bij de ‘Kulturkammer’, onder de afdeling ‘Letterengilde’. Het is een kwestie van inschrijven of ophouden. De uitgeverij moet nu ook een eigen naam hebben en gaat ‘Veritas’ heten.
Begin april wordt P. van Oossanen, adventpredikant te Groningen, twee keer opgehaald door de Duitse autoriteiten. Hij wordt beide keren drie uur lang ondervraagd over de sabbatkwestie, maar ook over de Maranathabeweging van Johannes de Heer.
1942 (juni) Er ontstaat onder de colporteurs grote beroering over het inschrijven bij de ‘Kulturkammer’. Het wordt over het algemeen als ‘heulen met de bezetter’ opgevat. Geen andere kerk is ingeschreven bij de ‘Kulturkammer’. Voorthuis zou eigenbelang hebben bij het openhouden van het boekenhuis. Voorthuis maakt duidelijk, dat het boekenhuis (als commerciële stichting) nu los staat van het kerkgenootschap en een gewoon uitgeversbedrijf is. Ieder bedrijf in Nederland is verplicht zich aan te melden. Ook alle colporteurs moeten zich op eigen titel als boekverkoper laten inschrijven. Hij wil ze daarbij helpen. ‘Zodat men bij de invulling een soort eenheid kan waarnemen’. Maar het formulier over uw grootmoeder en grootvader ‘kunt u natuurlijk zelf invullen’. Dit laatste betreft de verplichte ariërverklaring. 15*.
1942 (juli) Op 10 juli worden in Groningen alle joden van het mannelijk geslacht (waaronder ook joods-adventistische geloofsgenoten) weggevoerd. Piet van Oossanen is daar als plaatselijk adventpredikant getuige van. Ze worden naar het werkkamp ‘Bolderhaar’ in Overijssel gebracht. Elke dag wordt daar gewerkt van 00.05 tot 18.00 uur. Het werk is zwaar, het eten karig. Niet lang daarna worden hele joodse gezinnen naar het kamp Westerbork getransporteerd, waaronder ook joods-adventistiscvhe geloofsgenoten als de familie Valk. Zij lopen gevaar, op het wekelijks transport gezet te worden naar het beruchte dodenkamp Sobibor in Rusland.
Het Uniebestuur vergadert in Den Haag. Eelsing wordt nu voorgedragen als ‘ad interim’ voorzitter voor een periode van een jaar. Dit voorstel heeft de voorkeur van het Uniebestuur. Als tweede mogelijkheid wordt geopperd: ‘Eelsing als eerste en Wintzen als tweede voorzitter, in de zin van adviseur’. Beide voorstellen worden per brief ter kennis gesteld aan Minck, president van de Centraal Europese Divisie. Hij moet uitsluitsel geven. Wintzen schrijft: ‘Ik weet dat het jullie uitdrukkelijke wens is, dat ik zo lang mogelijk op mijn post blijf als voorzitter, wat ik ook heb gedaan’. Maar Minck reageert niet.
1942 (september) Het definitieve voorstel over het voorzitterschap wordt per rondschrijven bekendgemaakt. Den Haag blijft het financiële centrum. De overige administratie gaat naar Apeldoorn waar Eelsing woont. De afdelingen Zuid en Noord worden opgeheven. De uniestatus blijft gehandhaafd met het oog op de toekomst.
Wintzen toont nu toch bereidheid het leiderschap over te dragen aan Eelsing. Hij vraagt hem per briefkaart wat te doen met de twee overgebleven Duitse krachten. Het betreft Bäcker en Berthold. De laatste is een ervaren predikant en evangelist. De afgevaardigden moeten daar op 8 november tijdens de unieconferentie over beslissen. Alleen bij een overtuigende meerderheid van stemmen, mogen ze blijven. Als het anders uitvalt moet de Centraal Europese Divisie op de hoogte gesteld worden, aldus Wintzen.
1942 (november) Het voorstel van het Uniebestuur wordt tijdens de unieverkiezingen op 8 november aangenomen. Eelsing is nu gekozen tot unievoorzitter ad interim voor de periode van een jaar, met Voorthuis als uniesecretaris. Hij is hiermee de eerste Nederlandse unievoorzitter De twee Duitse werkers mogen blijven. Bäcker als penningmeester en Berthold als predikant. De laatste wordt een jaar later opgeroepen voor militaire dienst.
Laatste jaren van Joseph Wintzen (1943-1949)
1943 (begin) Hendrik Eelsing bezoekt als opvolger van Wintzen het kamp Westerbork. Hij komt om kampcommandant Gemmeker de doopbewijzen te overhandigen van de joods-adventistische familie Valk. Volgens Maurits, de jongste zoon, werd Eelsing de toegang geweigerd, waarop de unievoorzitter de bewakers opzij duwde en verder liep. De familie Valk is vrijgekomen en heeft als enigste groot gezin het dodentransport naar Kamp Sobibor kunnen ontlopen, aldus Maurits Valk.
1943 (november/december) In november komt de kwestie van het voorzitterschap nog een keer op de agenda. Het ‘ad interim’ jaar is voorbij. Minck heeft nog steeds niets van zich laten horen. Wintzen maakt de zaak opnieuw aanhangig. De definitieve beslissing wordt daarom uitgesteld tot 31 december (tot groot ongenoegen van Eelsing). Al eerder was namelijk afgesproken dat zolang de oorlog duurt de Nederlandse Unie als zelfstandig lichaam zou opereren.
Wintzen gaat eind 1943 (op 69 jarige leeftijd) met pensioen. Hiermee is de leiderschapscrisis beëindigd. Eelsing blijft unievoorzitter en Bäcker uniepenningmeester (tot zijn oproep voor militaire dienst in 1944). De Nederlander Karel Beijer neemt zijn taak geleidelijk over.
1946. Johan Weidner schrijft en verspreidt brochures in kleine kring. Daar is niet iedereen even blij mee. De onderwerpen variëren en hebben een opbouwend karakter. Meestal betreft het vertalingen van artikelen uit adventbladen. In zijn laatste brochure uit 1946 citeert hij de Zwitserse adventistische arts Dr. Nussbaum. Tijdens een toespraak in de Veiligheidsraad spreekt hij over de ‘profetieën van de Bijbel…die zich zienderogen vervullen’. Hij verwijst dan naar de profetie van het ‘verdeeld blijvende koninkrijk (Europa)’ uit het bijbelboek Daniël hoofdstuk twee.
Ook voorzitter Eelsing doet na de bevrijding een duit in het zakje. In het gemeenteblad ‘de Adventbode’ van september 1946 citeert hij een artikel uit de Volkskrant. Daarin wordt Duinkerken genoemd als Hitler’s eerste kapitale fout. Hij schrijft: ‘Het profetische woord is zeer vast. Wat in de Volkskrant staat (over Hitler) is als een echo van de profetie over Daniël: ‘Het zal een gedeeld koninkrijk zijn’!
1947 (augustus) J. Weidner overlijdt op 29 augustus 1947 in het adventistische sanatorium te Gland (Zwitserland). Voorthuis (als redacteur) gebruikt voor het overlijdensbericht in het kerkblad de gegevens uit het alternatieve dienstjarenverslag samengesteld door Wintzen. 17*
Weidner heeft vier kinderen: twee dochters en twee zonen. De jongste zoon heet Franz Hermann. Hij stierf op 15 of 16 jarige aan een longziekte. Vermoedelijk door verzwakking tijdens of vlak na de Eerste Wereldoorlog. De oudste zoon heet Jean Henri. Hij is overtuigd adventist. Hij staat bekend als ‘de meest gedecoreerde Nederlandse verzetsheld’. Als oprichter en leider van de ‘Nederland-Parijs vluchtroute’ (naar Zwitserland en Spanje) heeft hij 800 joden plus honderden verzetstrijders en geallieerde soldaten gered uit de klauwen van de Duitse bezetter. Hij heeft daarvoor na de oorlog (1946-1950) meerdere hoge internationale onderscheidingen ontvangen, waaronder het ‘Kruis van Verzet’ en het ‘Officierschap in de orde van Oranje Nassau’. Dit laatste uit handen van koningin Juliana en prins Bernard in 1983.
Ook belangrijke kerkelijke leiders tonen zich dankbaar. Zoals bijvoorbeeld dr. Visser ’t Hooft, Secretaris-Generaal van de Wereldraad van Kerken (1938-1966). In het voorwoord van Jean’s biografie schrijft hij: ‘Jean als adventist en ik, de Hervormde predikant, beschouwen elkaar als kameraden in de gemeenschappelijke menselijke zaak, maar ook als medeburgers van de Eeuwige Stad’.
Jean heeft in 1966 zijn ervaringen te boek laten stellen door Herbert Ford, onder de titel ‘Flee the Captor’. Dit boek is uitgegeven door de adventistische uitgeverij te Nashville, Tennessee in de Verenigde Staten. De Nederlandse vertaling volgt een jaar later onder de titel ‘Vlucht naar de Vrijheid’. Jean komt in het voorjaar van 1967 naar Nederland om zijn boek te promoten en mee te werken aan een documentaire. In de media is daar uitgebreid aandacht aan geschonken. Artikelen met foto’s verschijnen in dagbladen en tijdschriften (zoals de ‘Elsevier’ van 21 maart 1967). De VPRO wijdt er op 11 mei 1967 een TV documentaire aan. In het officiële kerkblad van de Adventkerk ‘de Adventbode’, is in de jaargangen 1966/67 niets daarover terug te vinden. Met uitzondering van twee zeer korte boekbesprekingen. Daarin wordt met geen woord gerept over de hoge internationale onderscheidingen die hij heeft ontvangen.
In de epiloog van het boek ‘Vlucht naar de Vrijheid’ op bladzijde 276 staat, dat zijn vader en moeder in Nederland ‘op het onbehoorlijkst zijn behandeld’. Deze zin komt niet voor in de oorspronkelijke Engelse uitgave en is dus met opzet toegevoegd. Voor zover bekend zijn Jeans ouders door de bezetter met rust gelaten. Mogelijk hebben deze woorden betrekking op de onrechtmatige korting op het pensioen van zijn vader. Van een hartelijke ontvangst van Johan Weidner in Nederland in 1939 is in ieder geval geen sprake geweest.
Gabrielle, de oudste dochter van Weidner sr., heeft de oorlog niet overleefd. Zij is bij het uitbreken van de oorlog secretaresse van de voorzitter van de Frans-Belgische Unie van de adventkerk. Tegelijkertijd is zij actief in het ondergronds verzet. Zij wordt op een zaterdag door de Duitsers uit de kerkdienst gehaald. Zij overlijdt in een concentratiekamp in 1945. Uit het boek van haar broer Jean blijkt dat verschillende adventisten in Frankrijk actief bij het verzet betrokken waren, waaronder ook predikanten, leraren en personeelsleden van het Collonges College. *18
1947 (augustus/september) In het kerkblad verschijnt een artikel van Voorthuis met als titel: ‘Onze tegenstanders zijn aan het werk’. Het betreft ex-adventisten. Zij verspreiden een gestencilde brochure. De titel luidt: ‘Duitse adventgelovigen onder het Hitler regime’. Zij willen, volgens Voorthuis, ‘twijfel en tweedracht zaaien in onze rijen’. Voorthuis laat Wintzen antwoorden. Hij is goed geïnformeerd over de Adventkerk in Duitsland zowel voor als tijdens de oorlog. Hij schrijft: ‘Al wat werkelijk door de broeders verkeerd gedaan is of door wie ook in eigen land, betreuren wij ten zeerste en keuren dat ook beslist af . Wij zetten ons echter niet openbaar op den rechterstoel…’ Er moet gelegenheid geboden worden tot ‘hoor en wederhoor’. Er kan niet zomaar geoordeeld worden en niemand is volmaakt’, aldus Wintzen. *19
1949 Wintzen sterft op 28 februari aan een hartkwaal. Hij is dan 74 jaar oud. *20
Brochures van Joseph Wintzen
Christus en de Sabbat (12 blz.)
Der Christ und der Krieg (79 blz.)
Strijd en Overwinning (96 blz.)
Dreigt er een nieuwe wereldoorlog? (48 blz.)
Waar zijn onze doden? (45 blz.)
Het raadsel van de dood. (39 blz.)
De waarheid aangaande het spiritisme (46 blz.)
Jezus en het gebed (8 blz.)
Zijt gij gedoopt? (15 blz.)
De wederkomst van Christus (26 blz.)
Enkele bronnen
1. Wibbens, Joseph, ‘Onze evangelisatietent’ in De Arbeider, 2e jrg., sept. 1905, blz. 5.
2. Wintzen, Joseph, ‘Onze evangelisatietent’ in De Arbeider, 2e jrg., sept. 1904, blz. 5.
3. Wintzen, Joseph, ‘Uit de Groningse veenkolonies’ in De Arbeider, 4e jaargang, mei 1907, blz. 2-4.
4. Wintzen, Joseph, ‘Van Holland naar Duitsland’ in De Arbeider, 7e jrg., okt. 1910, blz. 2, 3.
5. Conradi, Ludwig, ‘Zijt nuchter en waakt’ in De Arbeider, 11e jrg., okt. 1914, blz. 33-37.
6. Daniëls, A. G, ‘De houding die de Generale Conferentie inneemt inzake de Tegenbeweging’ in De Werker, 16e jrg., okt. 1920, blz. 1-3.
7. Wijzigingen in de statuten van het kerkgenootschap van de ZDA:
‘Art. 2b op 12 juli 1921, nr. 45’ en ‘Art. 15 en 18’ op 9 maart 1928, nr. 9. De oprichtingsdag van de stichting is 15 april 1898.
8. Wintzen, Joseph, ‘Bekendmaking aankoop pand aan de Weede van Dijkveldstraat 77’ in De Werker, 20e jaargang, 1 okt. 1924, blz. 49.
9. Wintzen, Joseph, ‘Overlijdingsbericht Jantine Wintzen-Potze’ in De Adventbode 26e jrg., 1 febr. 1930, blz. 8.
10. Voorthuis, Pieter, ‘Verslag predikantenvergadering CED te Hannover’, Notulen, 25 aug. 1932
11. Rijn van, H. G., ‘100 j. Adventbeweging in Europa’ in De Adventbode, december 1974, blz. 4.
12. Hoofdbureau van politie te Amsterdam, 29 juli 1939.
13. Weidner, Johan sr., ‘U weet dat ik een jood ben…’, in Brief, 1 sept.. 1939.
14. Weidner, Johan sr., Dienstjarenverslag, 21 okt. 1931, blz. 2, 3. en ‘Verzoek tot erkenning’, in Brief, 8 jan. 1939.
15. Voorthuis, Frederik J., ‘Aan de colporteurs over de verplichte ariërverklaring’, Rondschrijven, 3 juni 1942.
16. Valk, Maurits. ‘Verzoek om foto van br. Eelsing’, Brief, dec. 2010
17. Voorthuis, Frederik J., ‘Overlijdingsbericht Johan Hendrik Weidner’, in De Adventbode, augustus/september 1947, blz. 16.
18. Kanter, Kurt, ‘Een Harde Spiegel’.
19. Wintzen, Joseph, ‘Onze tegenstanders zijn aan het werk’ in De Adventbode, augustus/september 1947, blz. 10, 11.
20. Voorthuis, Frederik J., ‘Overlijdingsbericht Joseph Wintzen’ in De Adventbode, 1 maart 1949, blz. 1, 2.
Samengesteld door drs. Hendricus G. van Rijn